In een noodgang
sjezen we over de zandweg, zodat we meestentijds “airborn” zijn.
Toch is het een genot eens lekker op te kunnen schieten. Ook nu
bestaat het landschap voornamelijk uit "rimbu", bergen en zo af
en toe in de koelere streken, "cingkeh" plantages. Het is al weer
nacht als we op de stoep van “pamili” van tante afgezet worden. De
“mulah” van Popayato is een oom van haar. Na daar even gepraat te hebben
en uiteraard afscheid. genomen te hebben van Lex (mijn kompas als
oleh2) worden we bij de "mulah"'s zoon uitgenodigd. Bussen zijn er
om deze tijd van de dag uiteraard niet meer, zodat we daar ook onze
nacht kunnen doorbrengen. Al die perikelen hebben een band gesmeed,
zodat blikken van "zo dat is goed geregeld", worden uitgewisseld..
We krijgen na de mandi met het mansvolk in de "kali" en het stikkedonkerte
(wat kabaal maken om eventuele "kerbau"-en te verdrijven) een zeer
uitgebreide maaltijd aangeboden. Nu valt op dat die 2 jongens zich
toch niet helemaal op hun gemak voelen. Dan verdwijnt tante naar het
huis van de oom en buurten wij nog een hele tijd door. Als het tenslotte
de hoogste tijd wordt om te slapen, worden wij in 2 kamers ondergebracht
Ik samen met de oudere man. Die wil op een rieten matje voor het 2
persoonsbed. gaan liggen. Nou breekt me de “sepatu kayu”. Dus wordt
mijn betoog dat als er al een adat is, dat 2 mannen niet samen in een
bed kunnen, dat in dat geval ik toch zeker de mat moet opzoeken. Via een
bezoek aan het pleeke van de "mulah", ga ik dan ook op de grond liggen.
Dat wordt niet geaccepteerd, zodat we toch met zijn 2-en te bed gaan.
Wel wordt het territorium door zo‘n rond kussen afgebakend.
Al met al toch noch een heel aparte dag vandaag:
Urenlang met tante zitten kletsen, al die “jam karet, die zo
toch heel goed besteed werd, maar voor de eerste keer de zorg
om de centen. “Hampir rugi saya sekarang.”
Om 7 uur zijn we
er al weer uit en hopen naar de “kali” om te "mandi"-en. De rivier blijkt
heel wat groter te zijn als ik dacht. Hier in de buurt, wordt me verteld,
is 4 weken geleden nog een man door een “buaya” te grazen genomen. Die was
toch gaan baden op een plaats waar de overheid dat verboden had. 1k begrijp
niet helemaal, wat nu het grootste misdrijf was: het voeren van die beesten
of de ongehoorzaamheid. (Oei, vergeet deze opmerking maar.) De omgeving
hier lijkt zo vredig.
Na het ontbijt neem ik enkele foto’s van de gastgevers
om ze later op te kunnen sturen.
Om 9 uur kunnen we dan in de “taksi” stappen en gaat
het weer op weg. De grens met Sulawesi Utara wordt overgestoken.
Het landschap blijft sterk bebost, tante praat iedereen de oren
van de kop. De meesten weten, volgens mij, zich niet zo goed een houding
te geven ten opzichte van haar. Ze is duidelijk een vrouw met een betere
scholing dan de gemiddelde “wanita” en dat uitermate ongedwongen
buurten zit geloof ik de mensen uit deze buurt niet zo in het bloed.
Regelmatig komen we nu door dorpen en een enkele keer worden we met
een veer over een rivier gezet. Deze bestaan uit een aantal "perahu"’s
waar een groot platvorm op bevestigd is. Een keer is het in de stijl
van een geniebrug: Over de hehe breedte van de rivier “perahu"’s met
daarop een flexibel wegdek.
Tijdens een van die oversteken stopt een van
die jongens me een blikje limonade toe, heeft beslist in de
gaten dat ik bijna op zwart zaad zit. Het eerste postkantoor, dat
we tegenkomen is al gesloten en de “kepala pos” is al weg, vanwege
“tahun baru”. Later probeer ik het nog eens maar vang weer bot, alles
is verlaten.
Onderweg zien we op gegeven ogenblik 4 mannen lopen,
met grote blokken vlees aan bambupijpen. We stoppen bij hen, en
na heel wat “tawar”en gaan de nodige kilo's vlees de bus in. Tante
koopt voor Rpl000 de kop van het beest, een anoa. Anoa’s zljn bosrunderen,
vreselijk aggressief en worden als hèt gevaarlijke beest op Sulawesi
beschouwd. Iedereen is dan ook hooglijk verbaasd, dat deze mensen
dit beest alleen maar met behulp van speren gevangen hebben; “banyak
berani mereka”. In gedachten zie ik me al voor Rp1000 zo’n kop kopen.
De berg maaien dat dat op zou leveren, maar ook een maar al te mooi
soevenir. Ik hou het bij gedachten, want je zit er zo echt mee opgescheept.
Tante wil van de horens de een of andere krachtige “obat” maken. De
bus heeft geen klaxon en vooral in de bergen op deze smalle weggetjes
langs de ravijnen af en met deze vaart geeft dit een behoorlijk onveilige
reis. De “sopir” krijgt dan ook regelmatig te horen:”Pelan, pelan, ya”.
Maar lachend, schuift hij alle bezwaren weg.
De bezwaren van de chauffeurs gisteren om naar Gorontalo
te gaan blijken niet geheel ongegrond; zo af en toe komen
we aan kleine riviertjes zonder brug, waar het water al vrij
hoog staat. Een keer moet de knalpijp onder de bus uit gehaald
worden (diesel). Deze wordt er volledig afgeschroefd, zodat de
uitlaatgassen tijdens de oversteek in de bus zelf geloosd worden.
In de buurt van Gorontalo
op het eind. van de middag, worden we voor een politiecontrole
aangehouden. De papieren van de bus schijnen niet helemaal in
orde te zijn, over de klaxon wordt wijselijk niet geluld. Tante
ontdekt een neef tussen al die agenten en gaat zich dan met de onderhandelingen
bemoeien. Ik maak van de gelegenheid gebruik om de benen te strekken,
buurt wat met een van de agenten en de “oude” club van reisgezellen.
Wanneer we weer op pad. zijn, eist tante heel nadrukkelijk de overwinning
op het ambtenarenapparaat op. De rest hoort het met een grote glimlach
op het gezicht aan. Alleen de “sopir” spartelt wat tegen. De eigenaar
van de bus en zijn vrouw, die ook meereizen,hebben zich van heel die
affaire afzijdig gehouden.
Tenslotte komen we
om 6 uur in Gorontalo aan. Samen met mijn slapie neem ik een
“bendi” richting "penginapan Teluk Kau". In de melee van het uitstappen
vergeet ik tante haar adres te vragen, jammer want ik had graag
nog iets van haar gehoord.
De “bendi” is het vervoersmiddel in Gorontalo,
wat de “becak” is in de Javaanse steden. Honderden rijden er.
Direkt na aankomst in het hotel, probeer ik
in de buurt bij een aantal andere hotels en bij het postkantoor
geld te wisselen. Maar het blijkt niet mogelijk te zijn, de hotels
nemen geen travelcheques aan, het postkantoor is al dicht en
de “kepala kantor”, die ik nog precies te pakken krijg, voordat
hij wegrijdt, kan niet meer in de safe, vanwege een tijdslot. Dus
zal ik het dit weekend. met Rp1200 moeten doen!
In het hotel vragen ze mijn pas, omdat ze daarmee
langs het politiekantoor moeten. Na wat over en weer gepraat,
besluiten we (+eigenaar) morgen vroeg samen daar heen te gaan.
Ze zijn wel een beetje gepikeerd om mijn gebrek aan vertrouwen. Zelf
voel ik me daar ook niet “happy” mee maar dat risico is me te veel.
Dood en doodmoe ga ik al om 7 uur te bed, maar
slaap pas laat in vanwege de festiviteiten rondom, in gedachten
zwabber ik nu over het Stratumseind. Deze oudejaarsavond is een
heel aparte.”Besok tahun baru, 1984.”
Uiteraard goed uitgeslapen, maar wel met een rammelende maag,
stap ik achter op de motor van hoteleigenaar Melly.We moeten naar
een vriend van hem die agent is. Omdat deze nu geen dienst heeft,
gaan we bij hem thuis aan.
Vriend Simon Haradju woont in een sjieke buitenwijk van Gorontalo.
Onze komst zo vroeg op de morgen, komt niet helemaal gelegen, want
pa rnoet heel voorzichtig door zoonlief aan het verstand gebracht worden,
dat er bezoek is. In eerste instantie krijgt hij iets onvriendelijks
naar het hoofd geslingerd. Als ik even later aan hem voorgesteld wordt,
is het ook duidelijk te zien, de sporen van de afgelopen lange nacht zijn
overduidelijk. En Gorontalo mag dan wel vrij orthodox moslem gebied zijn,
maar alcohol is zo te zien, niet vies. Na het opnemen van mijn personalia
en mijn reisdoel buurten we met zijn dieën over alles en nog wat.
Indertussen wordt er een schaal met papaya en enkele
grote glazen voorraadspotten met allerhande soorten koekjes voor
mijn neus gezet. Daar maak ik graag gebruik van. Als ik naar het danau
Limboto vraag en of daar iets speciaals is, biedt Melly me aan om me
daar met de motor naar toe te brengen. Hij weet daar een mooi Japans fort.
Dat ik die 5km ook zou kunnen lopen (mijn suggestie) wordt ver weggeworpen
en zo stap ik na zo’n uur weer achter op de motor. “Tabe" en daar ga ik
weer.
De weg voert door diverse
kampungs en als het meer in het zicht komt, klimmen we een steil
keienpaadje op. Aan het eind wordt de motor gestald en gaan we een
trap op. Een lange trap, zo lang dat na 1/3 deel Melly al als een
vis op het droge naar lucht staat te snakken. Na 2 pauzes berelken
we de eerste uitkijkpost; een kringvormige muur met poort. Vanaf
dit punt heeft men een schitterend uitzicht over bet meer en verre
omgeving. De moeite van het klimmen dubbel en dwars waard. Buiten deze
“benteng” zljn er iets verderop nog 2 benteng Otanaha, Otahiya&Oluhua.
Als Melly op huis aan wil, wordt zijn “taak” als gids
door Inyanto overgenomen. Deze kwam even na ons naar boven. Even
overleg ik met hem of er hier aan het meer logeermogelijkheden zijn.
Losmen’s zijn er hier niet, maar de “kepala kampung” heeft meestal
wel plaats. Daar voel ik echter niet zo veel voor. Toch zou het hier
lekker toeven zijn, wat toeren op het meer of wandelen in de bossen
achter me. Dat laatste wordt me sterk ontraden, omdat er hier in de
bossen anoa's leven en die zijn akelig aggresief.
We lopen weer naar beneden terug, Ik moet in een gebouwtje
aan de voet van de trap een handtekening zetten in het gastenboek
en dan gaan we door naar Inyanto’s thuis. Hij
heeft samen met wat kameraden een karateklub. En die moeten natuurlijk
vereeuwigd worden.
Na heel wat geouwefiep foto's en koekjes bij de thee, rijdt
“kawan” Inyanto me terug naar Simon. Deze was trouwens op de “benteng”
even langsgekomen om me te zeggen, dat ik nog gerust even kon langskomen.
Weer komt er thee, “kue” en papaya op d e tafel. Zo op deze manier
kom ik gemakkelijk de dag door.
Dan neem ik van beide
afscheid, spreek met ze af om samen ergens heen te gaan van avond,
en kuier dan op mijn dooie gemak terug de stad in. Het is nog een hele
toer om Teluk Kau terug te vinden. De jongen die me een paar salak
verkoopt, helpt me een eind op weg. In de buurt van het postkantoor
kom ik weer op bekend terrein. Na een mandi, loop ik van het hotel uit
naar de dichstbijzijnde berg. Om daar te komen is nog niet zo gemakkelijk
van wege de vele doodlopende straatjes in de kampung. Iemand brengt me
dan met zijn brommer tot in een kampung aan de andere kant van de rivier
en aan de voet van de lage heuvel/berg. Met een heel stel kinderen om
me heen, zwoeg ik me naar boven..Het zweet stroomt met liters.tegelijk
uit mijn lijf’ naar buiten. Maar ook hier weer niet voor niets, het uitzicht
boven is te gek.
Weer begint het een
beetje te regenen en daarom wil de oudste van de jongens zo snel mogelijk
terug naar beneden, want als het goed hard begint te regenen hier,
dan spoelt de halve berg naar
beneden door erosie. Zo rap als die kinderen zijn op hun blote voeten
zo langsaam ben ik, vooral omdat de helling waarlangs we nu omlaag
gaan nog veel steiler is, als die van toen straks aan de andere kant.
Diverse keren kan ik me van een enorme schuiver vrijwaren door op het
laatste moment een boomtak, graspol of struik te grijpen.
Beneden komen we aan
op het "kekuburan belanda”. Er liggen alleen mensen mef Indische namen,
maar de meeste namen hebben een Nederlandse tekst, vandaar dat “belanda”
natuurlijk. Vervolgens wordt ik naar het huis van een oude (stokoude)
”nenek” gevoerd, die vroeger onderwijzeres is geweest aan de Nederlandse
school. Indertussen is de kinderschaar tot bijna aan de horizon aangegroeid
en dat iriteerd het vrouwtje mateloos: "Orang ini manusia juga” en ze moesten
maar gauw weer gaan spelen. Ik probeer ze wat gerust te stellen, maar dat
helpt niet veel. Dus schuil ik er niet al te lang, ondanks dat de regen
er nu met bakken tegelijkertijd uitkomt. Massa’s blubber spoelt er al van
de helling omlaag.
Ik
steek de brug over en ben nauwelljks 100 meter verder of wordt al weer
binnen geroepen: ”Mari marilah.” Nauwelijks binnen wordt ik omringt
door familie Maengkom, een schitterend stel mensen.
Het draait binnen een paar sekonden uit op een stevig partijtje ouhoeren.
Omong2 daar zijn die mensen hier keien in. Iedereen wordt voorgesteld
in de stijl van, die daar is een "orang utan", die een chinees, dat is
de “belanda”, Zelf was de spreker een papua. Oh dan zit die daar beslist
bij de RMS, hij heeft “rambut keriting”. Ze doen hun familienaam dus eer
aan!
Als blijkt dat ik nog vrijgezel ben, wordt uiteraard mijn aandacht
gevestigd (overbodig natuurlijk, zat ze allang te bewonderen) op het
vrouwvolk. Mijn aanvankelijke “terlabu kecil”, slaat dan ook rap om in
een "tapi itu tidak apa2" en "mau ikut,saudari. Mau ikut saya ke negeri
Bebanda?" Het antwoord van het meidje in de rode jurk gaat falikant verloren
in de storm van hilariteit en aanvullende opmerkingen. Zo een in "negeri
Belanda" denk ik en mijn vrije bestaan wordt akuut aan de wilgen gehangen.
Tussen de bedrijven
door wordt ik van thee, “kue” en limonade voorzien, praat wat Nederlands
met de grootmoeder (ze spreekt het nog voortreffelijk) en maak binnen
een foto van de hele bups.
Na een hele tijd buurten neem ik afscheid en loop terug
naar het hotel. Onderwege zie ik een gevangenis langs de kant van
de weg. Het is niet meer dan een paar schuren met een stevige deur
van ijzeren spijlen. Als de gevangenen me zien, groeten ze me vrolijk
en luidruchtig. De bewakers staan er heel wat minder vrolijk bij.
Terug in het hotel, buurt ik wat met Melly over zijn
hotel, de klandizie enzovoorts en beloof hem de beschrijving van
het Indonesia handbook op te sturen. Het blijkt dat ik ook hier warm
kan eten en zo zit ik dan ‘s avonds in het kleine kamertje aan de
hal te eten, drinken en (weer) buurten. Er komt naast Melly noch een
man zitten, zijn zwager, die ook hier woont. Het is een gezellige peer
die honderd uit verteld. Zo wordt het weer een uur of elf voordat ik
mijn bed opzoek. De eerste dag van het jaar is me 100% meegevallen, nee
200%, “Ramah tamah betul, hari ini.”
Na het hotel betaald
te hebben en een foto van de eigenaar voor op de veranda, pik ik een
’bendi” op en rij voor Rp200, naar het busstation, de ”terminal”.
Het is daar een drukte van jewelste en dan blijk ik ineens weer in een
andere “taksi" te zitten!? De eerste zal een te groot en chronisch
gebrek aan passagiers gehad hebben. No 2 is al vrij vol, zodat we al
snel op pad zijn. Mijn bedoeling is om naar Kwandang te gaan om daar
in de buurt ‘n paar dagen rustig aan te doen. Vanaf Tentena ben ik alleen
nog maar op doorreis geweest, die dag Gorontalo niet meegerekend.
De rnedereizigers wijzen me op de mogelljkheid van eiland
Saronde. Dat zou een prachtplek moeten zijn voor de kust van Kwandang.
De natuur onderweg is goed te vergelijken met die van Tentena -
Poso.
Als we de afdaling
naar de kust weer aanvangen, dan is er een prachtig panorama over
de zee en eilanden voor de kust. Ik laat me bij de haven eruit zetten
en ga op zoek naar een boot voor Saronde, Al snel blijkt dat Saronde
weliswaar een trekpleister is voor de mensen hier, maar er ís geen logeermogelijkheid,
geen warung, door de week gaat er geen boot naar toe (of je moet er een
charteren). Alleen in het weekeinde gaan er mensen met een veer heen.
He, dat is nou jammer.
Ik besluit toch maar hier te blljven en wordt al rap een huis binnengelootst
waar men gasten opneemt. De ene dochter moet haar kamer voor me ontruimen.
Samen met die jongen, die me bij de haven oppikte ga ik
de zee in. “Tentu saja, bisa”,antwoord hij als ik vraag of hij kan
zwemmen. De zee is hier erg ondiep en je kunt er erg ver van de kust
af komen, voordat het te diep wordt.
Op dat punt, stel ik
voor om naar het eiland een eind verderop te zwemmen. Oh ja goed idee,
meent hij en bevestigt nog eens
dat hij kan zwemmen. We zijn nauwelijks 10 meter
verder of meneer is moe, raakt al half in paniek. En begint zowaar
nog te
verzuipen ook nog ook!
Hij begint dan ook direkt naar mij te grijpen. Dat zie
ik zelf niet zo zitten, duw hem in eerste instantie van me af, maar
zeg wel tegelijkertijd dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Maar
dat hij wel op zijn rug moet gaan liggen. Op een andere manier kan ik
absoluut niets doen. “Coba bung, berani ya, berani”. Ik heb hendig
lullen, denk ik nog.
Maar gelukkig is zijn vertrouwen in mijn zwemkunst groter en
gaat hij op zijn rug liggen. Ik pak hem bij de kraag, hij heeft zijn
bloes aangehouden, en begin terug te zwemmen. Djuu dat valt niet mee.
Maar alles loopt goed af. Ben ik even blij dat hij niet beter kon zwemmen.
Als het te overbruggen stuk groter was geweest dan waren en echte
problemen gekomen. Maar goed niets gebeurt. We lopen door het water
om een klein eilandje heen en terug naar huis.
Ik ga me eerst wassen
en loop dan met mijn maatje mee naar zijn thuis. Het nieuws van de
zwempartij is al tot thuis doorgedrongen, want terwijl ik een potje
schaak met een plaatselijke corrifee (geen aap kans heb ik) krijgt de
maat de wind
op een vreselijke manier van voren. Ma en een oudere
zus geven hem ervan langs, op een manier dat het beslist tot in Gorontalo
te horen is. Hij wordt lelijk bij zijn nekvel gevat, zodat het op
gegeven ogenblik erop lijkt dat ik hem er voor niets uit gevist heb.
Ook ik krijg een boze blik toegeworpen. Uiteindelijk gaat de storm
liggen en krijgt zijn ma een vreselijke huilbui. Veel van zijn oorspronkelijke
"berani" is er niet meer over, maar voor de rest van de dag blijft hij
zijn redder van stap op stap volgen.
Allereerst loop ik vergezeld door een hele hoop kinderen, (kun je indenken hoe gemakkelijk die rattenvanger het had, daar in Hamelen) langs het strand af naar het oosten. Onder bambu stellages door, die 's avonds bij vloed als “kakus” gebruikt worden, naar een klein schiereilandje een eind verder. De rotsen waaruit het eilandje bestaat is op een vreemde manler geërodeerd. Na het portreteren van mijn begeleiders, kuieren we weer terug. De vloed komt opzetten, zodat we het laatste stuk van het strand door het water moeten waden. Voor het huis van een van de buren zit een man met een T-shirt aan , waarop een hakenkruis staat en iets van “nazi”. Hij kijkt echter zo goeïg de wereld in, dat hij waarschijnlijk niet weet wat het echt voorstelt. Het begint nu al weer donker te worden en dus etenstijd.
Na het eten bij
mijn gastvrouwen, gezellig babbelend in de keuken (het smaakte me
goed op dat goedje van papayabladeren na, obat tegen koorts) loop ik weer
eens door de kampung de stikdonkere nacht in. Uiteraard weer vergezeld
door een uitgelaten kinderschaar. Liedjes zlngend lopen we over de weg
de velden door, steken een brug in aanbouw over en draaien pas na de 2e
kampung weer om. De allerkleinsten kunnen niet zo ver meer en de meesten
willen terug. In de kampung terug, deel ik bij ‘n "warung" wat te drinken
uit, waarbij de overgrote meerderheid bedankt. Dat zou me te veel kosten,
vinden ze. Onvoorstelbaar dat zo’n kleine kinderen (de meesten zo’n jaar
of 8) zo iets zeggen.
Terug bij de mensen waar ik slaap, praten we door met
een groep van late tieners. Het meidje, wiens kamer ik benut, zit
me met van die schitterende ogen aan te kijken. (Gaf ze als oleh2 het
kleine bruine parapluutje, dat ik van thuis meegenomen had. Ze was
er helemaal mee in de wolken.) Maar ze is echt totaal “undersize" en
dus hou ik me maar op de vlakte. (Zoals dikwijls hier gaat het gesprek
mede over trouwen, vrouwen van hier meenemen en gewoonweg lekker naaien.)
Tegen zo ‘n 11 uur kan ik mIjn ogen nog nauwelijks open houden, vraag
en krijg dus "permisi" en ga onder "kain". Buiten wordt nog lang het
praatje en gegiebel voortgezet.
"Binnen", roep ik wanneer op de andere deur geklopt wordt.
"Masuklah" verbeter ik dan en daar staat de kleine en vraagt of ik
zo alleen wel goed slaap! Of het met zijn tweeën niet beter was? Weer
breekt mijn “sepatu kayu”. Tuurlijk is het met zijn tweeën beter, denk
ik. Maar niet met een klein meidje van zo'n 13 -14 jaar oud. Ik probeer
het aanbod zo voorzichtig mogelijk af te slaan, maar daar begrijpt ze
niets van. Maar in zo’n toestand is het niet moeilijk de poot stijf
te houden....... “Selamat malam, dik”.
Na een toch behoorlijk onrustige nacht met de nodige hitsige
dromen, wordt ik toch nog fit wakker. Na de kop thee en wat gegeten
te hebben loop ik met iemand mee naar de haven. Daar onder een groot
afdak, is de vismarkt. Het grootste deel van de vis is al weer weg, wordt
me gezegd. Heb van de morgen al de nodige mensen met vis zien lopen.
We lopen oven een paar aanlegsteigens en zien dat de zee hier krioelt
van de kleine visjes. Net buiten de haven aan het strand liggen de “perahu"'s
van de vissers.
Glsteren heb ik er niet zoveel gezien. Zijn ze de hele nacht op zee
geweest? Langs het strand af kuier ik weer terug. Mijn bagage pak ik
weer in, neem afscheid van eenieder, zeg nog iets aardigs tegen ”dik”
en stap tegen 9 uur in een bus die me naar de politiepost brengt net
buiten de "kampung". Daar vertrekken de bussen richting Bintauna.
De zon is verschroeiend heet, zodat ik graag de uitnodiging
van de agenten aanvaar om bij hen onder dak te gaan.
En ontstaat een uitstekende en ontspannen buurt met
die agenten en de man, die met me van de morgen naar de haven was
gegaan. De laatste was met de kleine een beetje aan het wandelen,
omdat hij toch niets anders te doen had.
Agente Fransin vertelt familie
in Nederland te hebben. Ze heeft al een groot glas thee voor me versierd
en zou best met me willen korresponderen. Al rap draait het gesprek
uit op verschillen bespreken van kultuur en samenleving hier en in
Nedenland en Europa.
Na een hele
tijd word ik uitgenodigd om bij de kommandant binnen te komen. Het
is nog een jonge vent. Hij komt oorspronkelijk van Jawa, Is hier nog
niet zo lang en omdat hij hier geen kennissen of famillie had, verveelt
hij zich nogal eens. Wel las hij veel boeken en tijdschriften, was erg geïnteresseert
in dingen en zaken in het buitenland en inderdaad daar wist hij ook
veel van te vertellen. Nee getrouwd was hij niet. Bijna begin ik nu
die show op te voeren, die de meeste mensen hier doen, waneer ze van
mij horen dat ik nog niet getrouwd ben. We praten nog wat over deze streek.
Er gebeurt nIet veel, zegt hij. De mensen zijn zo braaf daar hoef je geen
drukte om te maken. Op gegeven ogenbllk komt hakkenklikkend een van de
agenten binnen om lets te rapporten. Hij krijgt instructies, knipoogt
naar me en verdwijnt dan weer. Dat stramme en stijve doet nu wel bijzonder
vreemd aan.
Tegen 11 uur krijg ik
het seintje dat de bus er is. Iedereen schudt me de hand, mijn tas wordt erheen
gebracht en ik word helemaal achter in de bus gepropt. Heb er zelfs nog geen
plaats om even te zwaaien. De opa die naast me komt zitten heeft een alcoholkegel
gruwelijk gewoon. Halverwege de reis, wordt zijn kleinzoon wagenziek (mabuk)
en kotst de hele bank voor hem onder. Dat wordt gezellig hier. De meidjes
voor ons kijken even benepen om en gaan dan op het uiterste puntje van de
bank zitten. Ik ben blij bij het raam te zitten, zo is en nog een beetje
frisse lucht. (Het manneke is beslist ziek geworden van opa's kegel.) De
natuur ziet er weer helemaal te gek uit: Schitterende uitzichten over zee
en kust, grote bossen en een redelijke weg. Helaas is er zo weinig plaats
in de bus dat ik mijn camera nog niet eens te voorschijn kan halen. De
bank voor me moet ik iets naar voren duwen om te voorkomen dat mijn rechterknie
in de verdrukking komt.
Zo kom ik goed gaar
in Bolaangitang aan. Niks geen Bintauna vandaag, de chauffeur heeft
en voor vandaag gehoeg van en rijdt dus niet verder. Een andene bus komt
er vandaag niet, zodat ik onderdak moet zien te vinden. Dat is ook nu weer
geen probleem. Onderdak wordt geboden in een huis vlak aan zee bij een
schitterend gezelschap, pracht mensen. Hij komt oonspronkelijk van Irian
Jaya, zij is een flinke vrouw, zoals ze in Brabant zeggen. Daar passen
2 Javaansen in. Ze hebben 2 verrekte leuke dochters, een zoontje van
ca 6 en een zoon van tegen de 20. Deze heeft een vreselijke hazelip. Zo
erg heb ik nog nooit gezien. De bovenlip Is gereduceerd tot enkele kleine
uitstulpingen, de bovenkaak bevat slechts enkele tanden. Kortom een vreselijk
gezicht. Tot aan het eind van de middag heb ik zitten buurten met steeds
weer nieuwe mensen, die binnen komen vallen. De voordeur is hier letterlijk
en figuurlijk de hele dag open.
Dan trek ik mijn zwembroek aan en ga een duik in de zee
doen. Zoiets heeft nog nooit iemand gezien, ze lachen zich een kriek.
Eenmaal in zee wordt mijn zwemkunst door een hele menigte gade geslagen.
Mijn pogingen om iemand mee in het water te krijgen loopt op niets uit.
Dat wordt waarschijnlijk nooit gedaan. Na afloop spoel ik het zoute
water van mijn lijf bij de waterput. Het water wordt geput met een ingenieus
gevouwen en zelfdenkend palmblad. Na me verkleed te hebben loop ik vergezeld
door een menigte jong het strand langs tot aan een soort meertje /
uitloop van een rivier. Verder gaat het niet meer. Het wordt trouwens
tijd om terug te gaan, want het begint al weer donker te worden. De
zonsondergang is schitterend vandaag en zo heb ik er spijt van mijn camera
niet mee genomen te hebben.
Tot ca1 uur in de nacht wordt en aan een stuk door gepraat,
waarbij pa steeds weer uitleg geeft aan nieuwkomers. In het begin
probeer ik nog verband te zoeken tussen de diverse figuren maar dat
moet ik opgeven. Bijna iedereen is wel ergens famillie van elkaar,
maar de uitleg, die ze erbij geven maakt absoluut niets duidelijk. Ik
moet veel vertellen over het westen, mijn werk, familie, politiek enz.
Vooral wat er allemaal mogelijk is op gebied van godsdienst, samenleven,
en politiek, dat krijgt de aandacht. Mijn visie op de rol van de Verenigde
Staten en op die van Reagan in het bijzonder veroorzaakt grote verwondering.
Managua is hier niet bekend, El Salvador, Nicaragua, Honduras enz enz evenmin.
Communisten zijn slechte mensen en die moeten de wereld uit. Dat er in
Nedenland communisten mogen zijn verbaasd hen hooglijk.
Dan gaat de voordeur toe en iedereen te bed. ‘s Nachts
slaap ik maar slecht . Al die verhalen spoken nog door mijn bol.
"Sendirian saja, sayang loh."
Na het eten vraag ik een tijl te leen en ga buiten bij de
put de was doen. Het werd de hoogste tijd. Sinds Tentena heb ik
geen gelegenheid meer gehad om iets te kunnen wassen. Als alles aan
de kant is en aan de lijn hangt, komt een van de dochters terug van
de markt met een zooi papaya en pisang. Dat smaakt me goed. Typisch
trouwens dat ik hier zo welnig fruit tegenkom.
Dan kuier ik met 3 jongens richting Tanjung
Karang. 3 slechts vanwege het meertje dat overgestoken moet worden.
Ik heb ook geen zin om half Bolaangitang mee te nemen. Bij de Tanjung
liggen niets dan grote stenen. Aanvankelijk wil ik er met mijn blote voeten
over lopen maar dat lukt me niet goed vanwege de scherpe stenen. Als ik
na heel wat stuntelen mijn slippers aan trek dan wordt mijn mobiliteit
op slag vervijfvoudigd.
Voorbij de volgende bocht ligt een uitgestrekt keienstrand,
waar overal nog grote poelen water staat. Daar vinden we dan ook de
"batu karang", diverse soorten koraalvisjes en 25cm lange lijmslakken.
(Lijmslak, omdat als je die beesten doorprikt met een mes en een dikke
witte plaktroep uitkomt. Zeekomkommers dus.) Her en der zijn en ook
zeesterren te vinden. Als ik vraag of we via een andere weg terug kunnen,
zeggen ze dat er een pad omhoog is naar de grote weg. Dat pad is een grote
verschrikking. Het gaat dwars door jungle, moeras, struikgewas, rotte
bomen en blubber. Al in het begin donder ik door een door en door rotte
boom, die zoëven die jongen nog doorliet. Van een pad is al lang niets
meer te bekennen en de vijf (er zijn er 2 meer aan komen lopen) weten
het zelf ook niet precies. Moe dat ik wordt juu toch, zo af en toe komt
het zwart me voor de ogen. Dan uiteindelijk komen we op vaste grond
terug en warempel ook op het pad. De jongens ontdekken een hoge boom
die vol staat met bora2. (Een donkerrode vrucht met wit vruchtvlees, een
"jambu air".)
Eerst worden ze en uit gegooid door stenen de kruin
in te gooien, maar als dat maar weinig effekt heeft, dan klimt er
eentje bovenin en plukt ze af. We eten er onze buik aan vol. Als we
verzadigd zijn, dan loopt er een vooruit om de boer, die er woont te
vragen of we er een paar mogen hebben! Oh je dus dit was het plaatselijk
soort appeltjes schoepen! Maar uiteraand was er geen probleem. We groeten
de “petani” netjes, lopen langs een klein sawaveldje en komen dan weer
op de weg aan. Hier blijkt dat niet ik alleen moe ben, maar die jongens
ook en dus wordt en na een honderdtal meters omhoog zwoegen een rustpauze
ingelast. Via een klein paadje links steil naar beneden tussen de “Kebun’s
“ door lopen we weer richting Bolaangitang. De weg wordt weer overgestoken
en zo komen we weer op het strand uit. Vlak bij het begin van Tanjung
Karang. Bij het veer nemen we afscheid van de 2 en steken weer over.
Het laatste stuk naar huis volbrengen met kilo's lood in de schoenen.
Maar het was een mooie tocht, zelfs de jongens brengen enthousiast verslag
uit bij hun kameraden. Bij het volleybalveldje aan het begin van de kampung
staat ma Lakoro naar het spelen van haar dochters te kijken, of Nart zin
heeft om mee te doen:”Marilah”. “Saya capai mati.” Thuis begin ik met een
stevig portie “isterahat” en ga dan even zwemmen. Daar knap je van op. Van
te voren wat gepraat met iemand die uitstekend Nederlands kent. (Later
hoor ik dat hij de zoon van de voormalige "raja" is.) Hij heeft nog op
de HIS gezeten en les gehad van Nederlandse paters. Ondanks dat hij moslem
is heeft hij het bidden van de Nedenlanders geleerd. Als ik hem vertel
dat het godsdienstig leven op het ogenblik op een zeer laag pijl staat in
Nederland, dan verontrust dat Jambu
air.
hem in hoge mate. Hij stond op om te vertrekken met de woorden:
”Ik moet nog voor het donker
wordt in mijn tuin werken.’ Ja "raja" of niet dat maakt tegenwoordig
niet meer uit.
‘s Avonds moet ik onder grote belangstelling alleen
eten. Dat bevalt me niet zo, maar ja. Na het eten weer een stevige
boom opgezet, wat gechanst met de dochtens (kunnen goed koken en
de liefde gaat door de "purut", niet waar?) Wanneer de andere gasten
weg zijn, worden een flinke zooi foto's gemaakt. Om 11 uur is het de
hoogste tijd om te gaan slapen.
Heb een uitermate onrustige nacht. Droom zelfs (voor
de 2e keer) dat ik vroeg op moet staan om te gaan werken.
“Sebuah kuda malam benar.”
Gisteren middag
had ik afgesproken dat een “taksi” me zou oppikken om door te reizen
naar Inobonto. Vandaag staan ze al vroeg aan de deur. Eerst ontbijt
ik nog op mijn dooie gemak, haal mijn spullen uit de kamer en neem dan
afscheid van de Lakoro’s en al die andere mensen die ik de laatste
dagen hier heb meegemaakt.
Ik heb een goede plaats voorin en dat komt goed uit
want eerst doen we nog de ronde door de kampung. Bij sommige mensen
moeten we wel 3 keer langs voordat ze instappen. Naast mij komt een
studentikoos type meidje te zitten, die alleen maar wat lacht en niets
terug zegt. De “sopir” is een best drukke prater en al dat rondrijden maakt
hem nlet uit. Na goed 1 uur zie ik aan de andere kant van het dorp pa Lakora
nog een keer en dan gaat het eindelijk de grote weg op. Op de plaats
waar we gisteren de weg bereikten vanaf Tanjung Karang, daar wordt een
“sapi" door de bus opgeschrikt en rent voor de bus uit , dwars door
het dorpje. Mensen snellen als hazen van de weg af en hun huizen in,
met dolle “sapi’s” is niets mee aan te vangen. Aan de andere kant van
het dorp gaat die koe pas van de weg af en is deze lol afgelopen.
De weg is door de zware regen van vannacht een grote blubberbad.
geworden, zodat de “sopir” moeite heeft om zijn wagen
op de weg te houden. Op een steile helling naar beneden,
begint de bus te schuiven, zodat we een heel stuk dwars naar beneden
schuiven. Daar slik ik toch wel even.
De tocht op zich is mooi omdat we regelmatig prachtuitzichten
over de zee hebben. Ik word op gegeven ogenblik attent gemaakt op
een grote “ular hitam”, die over de weg kronkelt.
Wat verderop zien we nog een grote varaan.
Onderwege
op een groot veer (3 wagens ineens) kan ik “membuang besar”.
Een vrouwke begint opeens fel uit te varen tegen de
“sopir”, op zijn dialect, zodat ik er geen moer van begrijp. (Alleen
hoor ik dat zij niet “malu” is zoals de rest.???) Ik heb het met die
jongen te doen tegen zo’n felle aanklacht is hij niet bestand. Hij staat
er maar bedremmelt bij. Aan de andere kant van de rivier wil ik me wat
opfrissen in het water. Dat wordt me sterk ontraden omdat er hier ook
al “buaya” zitten. Dus ga ik zo maar aan tafel. Het eten is goed, zelfs
wat “sayur” erbij. Ik probeer er bij de chauffeur achter te komen, waar
die felle aanval door kwam. Maar hij draait erom heen.
We stappen weer in en die kwaaie komt bij ons voorin
zitten!? Nu zit dat niet zo gemakkelijk, maar ach wat zal het. Als
we weer een paar kilometer verder zijn slaat opeens de motor af. De
benzine blijkt op te zijn. Iedereen stapt uit en de “sopir” en zijn maatje
beginnen aan de weg naar de “warung” terug, on benzine te halen. Ik
zoek de schaduw van een boom op en wacht maar af. Ze zijn toch weer redelijk
snel terug, omdat ze van iemand een lift gekregen hadden. De rest van
de reis wordt bepaald door die felle tante naast me. Ze had, voor ze
vertrok, van de “sopir” de verzekering gekregen dat ze voorin mocht zitten,
en dus moest ik dat maar ruiken en spontaan mijn plaats afstaan. Want
het is hier traditie of “adat” dat vrouwen voorin de bus zitten. Nu ben
ik op de hele weg naar hier toe nog niemand tegengekomen die me dat verteld
heeft, noch heb ik die “adat” ergens ooit gezien. Daarbij komt dat ze
alleen maar kwaad doet en spreekt met de rest van de mensen in de bus
en op zijn dialect, zodat ik er alleen maar naar kan raden wat er aan de
hand is. Tegen de tijd dat er ook van de rest opmerkingen naar haar terugkomen,
vlnd ik dat het wel genoeg en interrupteer: ”Saya kira hal ini kasar betul.
Kalau semua orang di sini hanya bicara tentang saya dan tidak sama saya.
Sebab itu aku tak perduli dan akan tetap tulis.“ Het woord is eruit, ik
kook en de rest is stil. Ik voel dat de “sopir” zijn tenen samen knijpt
en van achteren voel ik een mengeling van misprijzen en van groot gelijk
geven.
Zo komen
we dan in Inobonto aan. De sfeer is gespannen gebleven. Uiteraard
zeg ik iedereen nog een “selamat jalan” en stap dan bij
"penginapan Tepi Laut" binnen. Het ziet best luxe uit, maar dat komt
door de primitieve onderkomens van de laatste tijd.
Na "mandi", eten en korte buurt met de eigenaar, ga
ik naar de bioscoop voor in de straat.
Er draait de Indiase film “Kranti”. "Pejuang" is de Indonesische vertaling daarvoor. Het is een volslagen maffe film, waar geen touw aan vast te knopen is. Normale scenes worden ineens afgebroken (censuur?) door een fragment met dans en muziek en dan komt en weer een scene. die absoluut niet aansluit bij de eerste. Alles bij elkaar maar een vreemde vertoning.
Na de film terug in het hotel maak ik nog het laatste uur mee
van de wedstrijd Thailand - Indonesia. Thailand veegt de vloer aan
met die mannekes. Invidueel hebben ze techniek genoeg die Indonesiërs,
maar er zit absoluut geen ploegverband in. Zo mogen ze nog blij zijn
met die 3 - 0 nederlaag. Het is al weer goed 12 uur door en ik val
om van de slaap. Dus zeg ik de aanwezigen goede nacht en ben zo onder
zeil. “Hari ajaib hati ini.”
Vandaag lang blijven
slapen. Allereerst ga ik naar het postkantoor. Ik krijg daar voor
Rp50.000 aan Rp 500 biljetten. Dat is een kanjer van een stapel. Ik
loop de deur door met het gevoel l miljoen op zak te hebben. Zal in
ieder geval geen wisselproblemen hebben de komende dagen.
Het restaurant waar ik binnen ga is nog maar net open,
zodat het eten nog niet klaar is. Maar als ik om 10 uur terugkom,
dan is het zover. Dus zoek ik allereerst een winkel op om nieuwe fotorolletjes
te kopen. Het eten was de moeite van wachten dubbel en dwars waard.
De mensen zijn bllj als ik ze het complIment geef.
Dan ga ik bij "Tepi Laut" mijn bagage ophalen, sjouw het
naar de plaats waar de bussen vertrekken, ga dan op het stoepke zitten
en buurt wat met de plaatselljke snelle jongens. Ge kent ze wel zonnebril,
“rambut keriting” en kauwgom. Na even wachten en een colablik in
de hand, kan ik instappen en gaat het naar Manado. Onderwege met
Nasrun zitten praten. Hij studeert in Manado en leert me in deze rit
heel wat Indonesisch bij.
Tijdens een stop onderweg bij een vrij moderne uitspanning
aan een mooie “teluk” pak ik het eerste pilske sinds tijden. Dan
gaat het weer verder naar Manado, nu over een perfekte asfaltweg.
Het laatste deel van de reis schiet dan ook goed op. Als de bus aan
de afdaling naar Manado begint dan zien we een prachtpanorama liggen.
Nasrun weet
me te vertellen, dat dit 's nachts vele mensen trekt. Vooral in het
weekeinde komen hier vele mensen naar toe om dit panorama te zien.
Manado is inderdaad een echte grote stad. Zo duurt het nog een behoorlijk
lange tijd voordat we in de “terminal” uit kunnen stappen. Daar stap
ik over in zo’n klein “Banjer” karretje. (Banjer is een naam van
een voorstad en niet zoals ik dacht zoiets als rondbanjeren.)
In eerste instantie brengt de “sopir” me naar Hotel Kota,
maar die heeft geen karners leeg. Een eindje verder in de straat aan
een “Gang” is en wel plaats in een hotel dat zwaar verbouwd wordt. Het
ziet en dan ook absoluut niet uit. Na even gerust te hebben, wandel
ik zo vanaf 5 uur de stad in en probeer wat postkaarten en een groter
woordenboek te kopen. Dat lukt me geen van beiden.
Wel krijg ik zo een indruk van de stad. Een mengsel van de nieuwste
(westerse) snufjes en lndonesisch / Chinese dingen van alledag. Naast
de grote “pasar” nieuwe stijl (een groot warenhuis in 3 étages) de
gewone markt en veel straatverkoop. Mensen lopen te leuren met allerlei
speelgoed, horloges, lotjes voor lotereien, kalenders en kranten. Grote
delen van de binnenstad, (langs de zee af) zijn bezet door alberlei
bemo’s. Metensdikke rijen staan er op zo’n 3 à 4 tereinen opgesteld.
Ieder moet achteraan sluiten en netjes op zijn beurt wachten on klanten
op te pikken.
Zo af en toe duik ik een "warung" in of een restaurant.
Op de ene plaats neem ik een “es buah”, daar koop ik wat “salak”
(hier kan men niet afdingen!?) ginder een "gado2" en vlak bij het hotel
postkaarten. Of beter gezegd, fotoos die ik als postkaart ga gebruiken.
Het is ook de hoogste tijd geworden om de mensen thuis wat te laten
weten. Zo breng ik de rest van de avond door met het schrljven van kaarten.
Het valt me niet mee er is in de afgelopen paar weken zoveel gebeurd.
Dat valt met geen mogelijkheid samen te vatten. Dus kom ik nu niet verder
dan wat geouwfiep, met de beste wensen voor het nieuwe jaar. Met kramp
in de vingers, pijn in mijn ogen door het slechte licht schrijf ik
die kaarten op de overloop voor mijn kamer. Even buurt ik wat met iemand,
die een eind verder op de gang zit. Kaarten voor Ans, Camerik, Corinne,
Theo & Els, Flip, Franci, Gerard, Henry, Henny, Herman, Inge, Lies,
Lya, Monika, Margriet, Marja,Mieke (van de bus), Sven, Toos, Wolfgang,
de zaak, Wilma en ons thuis.
"Tapi masih pikir keras lagi sebab mungkin lupa seorang."
Tegen 8 uur eruit en gaan "mandi"en. Dit moet hier nu
in verband met de verbouwing in een heel klein hokje, met weinig
water. Het is alleen te bereiken,als je als een aap slingerend aan
stangen langs een diep gat in de vloer af te gaan!
Met zo'n Banjer karretje vertrokken naar de plaats waar
de “bemo's” voor Bitung vertrekken. (Aan de zelfde straat als het
hotel: Jln. Jen. Yos Sudarso of het verlengde ervan.) Deze keer zit
de “bemo” vrijwel vol en dus zijn we vlot op weg. De voortreffelijke
weg is heel wat langer als ik vermoed had.
Maar
na een tocht tot aan Bitung achter een Pertemina tankauto met een
zeer inefficiënte dieselmotor, "Dôr kredu koppij af", wordt ik toch
in goede staat bij het havencomplex afgezet. Aan de kassa moet ik een kaartje
kopen om op het terrein te mogen.
Allereerst ga ik naar
het "kantor" van Pelni. Die hebben helaas geen schip naar Kendari of
Luwuk. De man, die er zit is ook niet geïnteresseerd om me verder op
weg te helpen. Net als ik weer naar buiten loop, komt Hajrul naar binnen.
Hij is zelf op zoek naar een schip naar Parigi of Palu. Hij is zeeman
woont nu bij familie hier in Bitung maar wil morgen terug naar Palu.
Zoeken naar 1 of naar 2 boten dat maakt niet uit.
Dus loopt hij met mij mee als blijkt dat Pelni ook hem niet
kan helpen. Allereerst brengen we mijn bagage naar zijn tante, die
vlakbij in een “kampung” woont. Ik ben noch niet binnen of de hele
tent is overvol van de mensen.
Na wat buurten, en “teh” en
“kue” lopen we naar de grote weg terug gaan via een achterpoortje
het haventerrein weer op, zo spaart dat entreekosten uit en kuieren
langs de diverse schepen af. Aan de kop van de haven ligt een schip,
dat naar Palu vertrekt. Morgen vroeg al. Nee een reis naar Palu zie ik
niet zitten, zeg ik hem. Tenslotte weet iemend te vertellen, dat er in
de haven een boot voor anker ligt, die waarschijnlljk naar Kendari gaat.
Wij charteren een “perahu bermotor” en varen naar de aangewezeri boot.
Aan de achterkant moeten we de roestbonk inklauteren. Al gauw is het
duidelijk, dat deze boot voorlopig nergens heen gaat. De hele motor ligt
voor revisie uit elkaar. Dat duurt 3 maanden, weet een van de matrozen
te vertellen, maar misschien ook wel een half jaar. Die tijd heb ik niet
en dus worden we na een poosje buurten, weer netjes terug gebnacht naar
de wal. De jongen, die ons overzet, heeft zijn gezicht helemaal wit gemaakt.
Dat zie je bij mannen maar zelden. Na wat balanceren over een raamwerk van
ijzeren buizen, dat de verbinding is tussen steiger en de echte vaste grond
(mogelijk een stellage om boten te water te laten) lopen we tussen wat
werven door terug naar de weg. Daar pikken we een “bendi” op, die ons naar
het centrum terugbrengt. Mijn kameraad is het niet gewend om te lopen. Wij
bezoeken noch 2 scheepsvaartkantoren. Ook tevengeefs. Lopen dan een blok
verder een “warung” binnen en eten “nasi rames”.
We praten intussen noch even over de famillie die binnen
het havencomplex woont. Ma ligt in het ziekenhuis, pa was daar op bezoek,
zodat de “nenek” op de kinderen moest passen. lets wat haar niet
gernakkelijk gemaakt werd door de oudste van ca 4. Hij klootte en
prutste aan alles wat los en vast zat. (Veel stond er echter niet binnen.)
Ik kreeg de indruk dat ma nogal ernstig ziek was.
(In de haven tussen de zoekakties door, waren we ook
even bij een maat van hem, die hij nog van school kende en die nu
bij de douane werkt. Hij wilde wat geld lenen on zijn terugreis te
kunnen betalen.)
Even loop ik
mijn mogelijkheden door en besluit door te reizen naar Tondano. Om hier
in het ongezellige Bitung op een boot te blijven wachten heeft geen
zin. Een terugreis over land
al evenmin en dus blijf ik even in Minahasa en vlieg dan terug/door
naar U.P./ Kendari.
Na de bagage opgehaald te hebben neem ik een busje naar
Air Madidi, stap daar over naar Tondano. Een heel vriendelijke
politieagent lootst me voor de bus in. Daar ben ik hem dankbaar voor
want het rijtuig is van een bijzonder klein soort. Er volgt een rit
de bergen in en op. Onderwege zie ik vele grotten (door de Jappen
gemaakt in de oorlog, voor opslag en wat verderop prachtige kampungs
met mooie huizen, veel sierplanten in de tuinen en steeds steil tegen
de bergen aan gebouwd.
Als iedereen in Tondano
is uitgestapt, rijdt de “sopir” mij nog even apart naar het hotel. De
eerste die we aandoen is vol. Het is indertussen echt noodweer geworden;
het hoost er met teilen tegelijk uit. Het 2e hotel heeft wel plaats. Wel
voel ik me er niet helemaal thuis, het is me veel te chique. Maar goed,
dat heeft dan ook de eigen “kamar mandi”, een mooie kamer en echt bed
als voordeel. (Met kussens en onder+ bovenlakens.)
Wel heb ik de vraagprijs van Rp10.000Rp naar Rp7500 omlaag gehandeld.
Na de broodnodige "mandi" rust ik allereerst wat uit.
‘s Avonds ga ik de stad in, wandel daar wat rond om
de zaak te verkennen, eet een lekkere “coto Makassar” en ga dan
naar de film. Het is een Indonesische over een volk op een eilandje
tussen Australië en Indonesia in. Een team uit Jakarta (en hun tegenstrevers)
gaat daar antropologisch werk doen. Ze hebben de nodige vreemde zeden
te verwerken. De mannen en
vrouwen leven in aparte groepen en bestrijden elkaar
op leven en (mors-)dood. De slachtparteien, vreemde rituelen en de
zwarte magie stunts volgen elkaar in hoog tempo op. Alles bij elkaar
is het toch interessant, vooral om de reactie van het sterk meelevende
publiek.
Na afloop van de voorstelling loop ik een Chinese “warung” binnen
en neem een blikje pils. Dan buurt ik even met Yelli, die eten komt
afhalen. Hij geeft me nog een blik pils en blijkt achteraf zelfs de
eerste ook betaald te hebben!! H!j spreekt ondanks dat hij jong is een
anderhalf woordje Nederlands, omdat zijn ma en tantes nog regelmatig
Nederlands spreken! Dit is echt Minahasa op zijn best. Vroeger noemde men
deze streek de *9e provincie van Nedenland", hier is men blij Nederlands
te horen en
veel mensen hebben nog duidelijk heimwee naar de oude tijd.
Een oudere man vertelt over zijn tijd in het Nederlandsch Indisch
leger. Een dominee zonder gemeente komt erbij zitten en schuift met
zijn perfecte Nederlands naar de voorgrond. Hij doet hier sinds zijn
pensioenering wat sociaal werk. Uiteraard rilt hij van mijn verhalen
over de Europese goddeloosheid, maar een Nederlander kan hier absoluut
niets verkeerd doen. Zo ben ik dan weer de ouwe Nart, die fanatiek antigodsdienst-kerk
is. Als ik op huis aanga loopt hij met me mee, gedeeltelijk om me
de weg te wijzen, me te beschermen.en voornamelijk om nog wat meer buurt
te kunnen hebben. Hij is bekend met de ook Nederlands sprekende hoteleigenaar.
En zo eindigt deze dag met de Nederlandse taal op de achtergrond. Ik
kan een enkele gaap niet onderdrukken en ga dus toch naar slapen.
‘s Morgens komt
in de plaats van het beloofde ontbijt, alleen maar “teh & kue”.
Zijn ze misschien een beetje taai dat ik vandaag toch weer doorreis
ondanks dat ik rust weer hard nodig heb. Maar ik voel me hier niet op
mijn gemak. Verder is er in Tondano niet zoveel te zien. Het stadje ligt
niet, zoals ik verwacht had aan het meer zelf, doch zo’n 3 kilometer
er van af. Dus pak ik mijn bullen weer op en wandel de stad in naar de
plaats, waar de bussen vertrekken naar Remboken.
In Remboken is een “periwisata” en dus moet dat daar mooi
zijn. Tevens ligt het direkt aan het meer. Zelfs koningin Juliana.
en prins Bernard zijn hier geweest enkele jaren geleden. Dit eerste
heb ik gisteren van diverse mensen gehoord.
Op het stoepke bij de busstandplaats zit ik bij enkele mensen,
die ofwel ook naar Remboken moeten, ofwel gewoon al zijn leven hier
op die stoepke zitten. Het wachten duurt lang, hetgeen absoluut geen
nadeel is. Dat van die 9e provincie zit er ook nog bij de jongeren
in. (Later thuis hoor ik dat de Nederlandse regering in Minahasa aparte
ontwikkelingsprojekten heeft.)
Op gegeven agenblik krijg ik van een van de mensen
een bord "coto" in de hand gestopt, had waarschijnlijk gezien dat ik
honger had. Uiteindelijk kan ik (voor) instappen en ga op weg naar
Remboken. “Sopir” Terry weet me te vertellen dat
de “periwisata” Rp12.500 de nacht vraagt! Djuu, wat nu? Maar gaat
Terry op zijn pidgeon english door,”als je het wilt dan kan je bij
mij in huis komen.” Hij heeft 2 huizen: Een waar hij zelf met vrouw en
kindenen woont en een waar alleen zijn broer woont en die laatste is
er niet op dit moment. Hier hoef ik niet zolang over te denken en neem
zijn voorstel graag aan. Wel vraag ik eerst wat hem zelf het beste uitkomt,
maar dat maakt niet uit, zegt hij. Dus blijf ik met hem meerijden tot
hij in Remboken op de berg bij zijn huis staat. Daar stormt een manneke
van ca 4 naar buiten en ontvangt pa op zijn Dino's (Fred Flintstone
huisdier). Ik word aan zijn vrouw, diens moeder, Ruddy een neef, een
zusje van zijn vrouw en de 2 klein voorgesteld. De kleinste van een jaar,
wordt aanhoudend door de een of de ander rondgesjouwd.
Direct na mijn aankomst wordt neef Ruddy tot gids gebombardeerd.
Samen met hem ga ik allereerst Remboken wat verkennen en dus allereerst
naar de “periwisata”. Het is een echt touristisch ingesteld plekje
aan het meer met logies, een “warung” een souvenirwinkeltje en een
heel gezelschap dagjesmensen. Daar heb ik binnen de korste keren uitstekende
buurt mee. Velen zijn van Manado hierheen gekomen. Onder hen ook Deane,
die met broer uit Jakarta en 2 nichtjes (jongere zusjes?) hier is gekomen
met een gecharterd busje. Omdat hun camera onderweg kapot is gegaan,
vraagt ze me of, ik met de mijne foto' s van hen wil maken. Een filmrolletje
hebben ze bij zich. Natuurlijk doe ik dat en zo worden alle combinaties
achter elkaar op 36 foto's vereeuwigd. In de tussentijd probeer ik
Ruddy erbij te betrekken, maar die is een beetje “malu” met al dat onbekende
volk. Na de foto's krijg ik een bord in de handen geduwd en eet met
hen een lekker maal “nasi”, “ayam”, “sayur”, en nog wat onbekend spul.
Na adressen uitgewisseld te hebben, lopen Ruddy en ik terug naar huis.
Onderwege worden we ergens binnengeroepen door een paar meidjes. Daan
kletsen we dus wat bij een kop teh & kue en maak ik weer wat foto's.
Ma komt extra naar buiten voor een foto. Als we weer op pad naar huis
zijn, vertelt Ruddy, dat die meidjes als erg “nakal” bekend staan.
‘s Middags na heel wat buurten, er komt de hele dag
door volk binnenlopen, gaan Ruddy en ik naar het dorpje “Pulutan” enkele
“kilo” de berg op. De huizen hier zien er goed uit, en zoals in Nederland
auto’s voor de deur staan, staan er hier “bendi’s”. Overal staan sierplanten
in de tuin. Her en der wordt er feest gevierd, is er in de tuin een
groot afdak opgesteld, staan er rijendik stoelen met de behoorlijk
vrolijke gasten.
Het is weer een christelijk gebied en dus wordt er gepimpeld.
Vele keren klinkt dan ook “marijoh” of “singgah” over de heg heen.
Ruddy is niet zo’n wandelaar en heeft het er maar moeilijk mee, maar
hier valt niet te liften en bussen rijden er al helemaal niet.
In Pulutan, dat bekend staat om zljn aardewerk potten, kan
ik helaas niets anders kopen dan 3 kleine ongeglazuurde dingen. Omdat
veruit de meeste potten zo’n 40 cm in doorsnee zijn. Glazuren doen ze
de volgende week weer. Op de terugweg krijgen we een lift van de viswagen.
Een kleine truck, waarmee elke dag vis wordt getransporteerd naar
de dorpen hier in de omgeving. Een van de handelaars, die met dat blauwe
petje, zag ik vanmorgen in de “periwisata”. De wagen gaat nu met alleen
de visstank & het personeel naar Bitung terug. De rit lijkt over
deze hobbelige zandwegen meer op een rodeo te paard. Ik heb moeite om
niet overboord te kiepen. Maar Ruddy is een gelukkig mens. Thuis verteld
hij enthousiast (?) over zijn wandeling, zo’n eind gaat hij waarschijnlijk
nooit van zijn leven niet.
's Avonds ga ik samen met hem in een “warung bij de “pasar”
extra eten halen. Mijn gastheer is niet bepaald rijk en dus staat
hij me dat toe. We kopen “lili”, koeken van zeer "ikan teri" kleine
visjes, die met fijnmazige netten uit het meer geschept worden, ZEER
pittig hondevlees, en een grote “ikan goreng”. Rp1500 voor een grote
buil vol. Buiten zegt Ruddy dat het wel duur is. Thuis gaat Terry eerst
met mij aan tafel en moet de rest wachten tot wij klaar zijn. Het smaakt
uitstekend en dus neem ik het er goed van.
‘s Avonds lang gebuurt met allerlei volk dat aan komt
lopen. Tussen dit verhalen vertellen door ga ik met Terry, Ruddy en
de jongen (laatste foto in de serie boven) per bus naar de “periwisata”
terug om in de “air panas” daar te baden. Dit is helemaal te gek.
Zodoende lig ik wel een half uur in het water te wentelen, sterren
te kijken, en (heel even) aan de koude winter thuis te denken.
Zo tegen elf uur ga ik te bed, (weer samen met Ruddy)
en pit snel in. Wel wordt ik in de nacht af en toe wakker omdat
Ruddy al te hitsige dromen heeft. Maar dan duw ik hem eenvoudig weer
een meter verderop, het bed is er breed genoeg voor.
“ Selamat malam.”
Alles bij elkaar,
door al dat terugduwen, toch niet zo goed geslapen. Samen met Terry
ontbijt ik wat. Uiteraard hetzelfde als gisteravond.
Dan gaat hij met zijn bus weg om te werken. (Per
dag heeft hij slechts 2 ritten van en naar Tondano! En daar moet hij
zijn levensonderhoud mee verdienen.) Zijn zoontje breekt de tent af
als pa alleen weggaat. Dat is alle dagen zo weet ma me te vertellen.Zelf
ga ik alleen op pad. Ik wil vandaag een wandeling langs het meer gaan
maken.
Hoe de kampung hier in elkaar zit, dat heb ik nog niet zo
goed door. En zo loop ik eerst de verkeerde weg op. Deze blijft te
lange tijd ornhoog lopen en dus vraag ik maar naar de weg. Dus moet
ik weer terug. Bij de school is de weg door een paar balken versperd vanwege
de een of andere ceremonie. Dan hoop ik langs de “periwisata” af linksom
het meer. Net buiten Remboken komt een schooljongetje
naast me lopen: Daniel. Trots laat hij onderweg zijn, rapport zien,
niets dan 8en en 9s. Bij zijn thuis maak ik een foto, met zijn ma binnen
op de achtergrond. Tot aan het einde van deze “desa” lopen een heleboel
kinderen mee. Die verdwijnen als ik bij de vlakte kom, op de weg naar Kakas.
Overal zijn mensen bezig op de sawavelden. Het is goed te wandelen, niet
al te warm.
In Kakas bij de pasar kom ik een oud vrouwke tegen,
die me uitnodigt om met haar mee naar huis te gaan. Ik koop 2 flesjes
Sprite, en drink er daar een op, zij geeft die van haar aan een van
de kinderen. Iedereen is druk bezig met koekjes bakken, want “nenek”
is jarig. Ze vertelt me dat ze nog steeds pensioen van de Ned Loyd
krijgt, terwijl haar man in 1958 al gestorven was. Veel mannen hier
in de buurt zijn of waren zeeman. Uiteraard ook hier weer “teh&kue”
en wat buurt met haar zoon, die elektromonteur is. “Langsaam" zegt hij,
“begint de elektriciteit er in te komen, maar voor veel mensen is
het nog te duur.” Als ik opstap wil het vrouwtje geen afscheid nemen,
want ik moet vanavond op bezoek komen. Ik leg uit dat dat moeilijk is(?),
maar het klinkt zwak.
Het is echt een van
die momenten, waarop een uitnodiging moeilijk te accepteren is. ‘s Avonds
rijden er geen bussen en dus is teruggaan noeilijk. Zelfs nu bij daglicht
is het moeilijk de juiste weg te vinden. Na wat zoeken, kom ik dan toch
weer op de weg naar Eris.
Door dorst en lichte honger gedreven, wip ik echter direkt
buiten Kakas de “warung” van Tarumingkeng Lita binnen. Daar krijg ik
papaya, pisang en een flesje “limun”. Het zijn schatten van mensen,
echt arm maar de vrolijkheid zelve. Als ik wil vertrekken wil Lita absoluut
niet dat ik ook maar iets betaal. Dus maak ik 2 foto's en beloof die op
te sturen. Telkens weer sta ik toch weer te kijken van de gastvrijheid.
De weg na Kakas wordt weer bergachtig en dus mooier.
In het meer zijn enkele mensen met die grote netten “lili” vissen
aan het vangen.
De lucht begint lelijk te betrekken. Net als het begint
te regenen, kom ik en kleine kampung in en wordt door een paar jongens
naar binnen geroepen. Dat neem ik graag aan en veroorzaak daardoor een
enorme oploop. Als het droog wordt buiten dan kuier ik weer aan
en probeer buiten het dorp het flesje “limun” open te krijgen. Een
man, die voorbij komt, kan het wel. Hij maakt het voor me met zijn
tanden open. Nee een slok hoeft hij niet. Wel haalt hij voor me een
paar “mangga yg, belum masak” van de boom. “Terima kasih” en weer door
tot aan Eris, waar ik doodmoe en weer dorstig bij een “warung” wel te
drinken neem en op een bus naar Tondano wacht.
Het groepje waarbij ik zit, daar buiten voor de ingang, is
een gitaar rijk, maar niemand kan erop spelen, of wil dat doen. Na
wat kletsen weer opgestapt en lOO m verderop een busje naar Tondano
genomen.
Het eerste wat ik in Tondano doe is eten, omdat ik goed wat
honger heb gekregen. Dan neem ik weer op ‘t bekende stoepke plaats en oufiep met
de rest, die daar zit. Kom Terry tegen en ga samen met hem en een
maatje naar de andere kant van de straat een "toko" binnen. Hij is nog
lang niet aan de beurt om te rijden. Daar in die toko nemen we een borrel
“cap tikus”, een sterk alcoholhoudende drank, die voor alles en nog
wat goed is.
In de fles zitten ook wat kruiden om de smaak te verbeteren.
Dat is overigens absoluut niet gelukt, maar ik prijs het bocht de
hemel in, zoals ik dat (maar dan wèl terecht) in Schotland met de whisky
en in België met hun bier doe.
Na lang kleppen rijden we in het donkerte op huis aan. Allereerst
nog een ronde door Tondano om wat auto-onderdelen weg te brengen.
Dan door naar Remboken. Terry wordt thuis verwelkomt alsof hij een jaar
is weggeweest. Na de mandi in de “periwisata” gaan we samen met de
auto naar zijn vader, een ex-KNIL militair die aan het randje van het
meer woont. Onder het “genot” van "cap tikus” wordt er weer heel wat afgeouwehoert
en zo heeft het spul wel degelijk een goed effekt. Als we weer teruggaan
in het in het holst van de nacht. Iedereen ligt al te bed en dus duiken
wij er ook rap in.
“Malam ini tidur terus sampai pagi”.
‘s Morgens er vroeg uit. Wat gedronken en met de bus
naar Terry’s pa. Terry rijdt direkt door naar Tondano. Ik kom dan wel
mooi aan een gesloten deur te staan, niemand thuis. Djuu wat nu daar
in die tuin had ik ook al niemand gezien. Loop dus maar een heel eind
terug naar het huis.
Onderwege wel een paar foto's gemaakt van het meer,
wat door mist op de achtengrond er heel “mistik” en mooi uitziet.
Dan komt iemand op me af. Het is een “adik” van Terry en die brengt
me naar zijn pa daar op de berg en tuin, want pa blijkt er wel te zijn.
Onderweg komen we langs die schreeuwlelijk, die met megafoon en enkele
op stress- spanning staande luidsprekers het volk oproept om geld te storten
voor een nieuwe kerk.
De tuin ligt hoog boven het meer en geeft van daar uit een
schitterend uitzicht. Pa, zit hier veel in en om zijn bambu hutje.
Dikwijls zegt hij, neem ik de moeite niet om naar huis te gaan om te
slapen, blijf dan hier op het bankje pitten. Zijn ontbijt wordt van
het land gehaald: Het wordt gepofte jonge maïls (jagung muda) pisang
en zelf gemaakte “tuak”. Deze smaakt me uitstekend. We blijven er
een hele tijd buurten en rondhangen. Pa vertelt zijn verhalen uit
de oude tijd. Jagen in de “rimbu” enz.
Dan komt Terry weer terug en lopen we weer richting Remboken.
Precies als Ruddy blijkt hij ook al niet zo’n loper te zijn en zo verdwijnen
we al rap bij het huis van een kameraad naar binnen. Daar krijg ik een
flesje 7UP, goeie buurt en al rap adressen.
J.R.Pieter Lurah Urongo Sertumarinir Nr P27642 Sulut Kecamatan Tondano |
J.J.Pieter Camperstr.54 1091 AY A’dam Oost. |
Dit is de "marinir"
annex “kepala kampung” van Lurah Uronga. Het andere adres is van
familie in A’dam.
Deze A'damse familie bezit daar een restaurant.
Met wat foto's van het opmerkelijk stel stappen wij weer met
de eerste de beste bus op. Ik mag zitten en Terry hangt buiten aan deur
en kozijn. We worden netjes aan de deur en voor nop afgezet.
Een paar jongens zijn
aan het kaarten. Een soort toepen. Telkens krijgt de verliezer er
een paar aan. Dit wordt hier verrekend door de vingers gespannen op
de tafel te zetten en de tegenstander er tegenaan te laten knippen. Na
de nodige spelletjes begint dat goed zeer te doen. Terry heeft in Tondano
enkele batterijen gekocht, zodat de stereo cassette recorder het weer doet.
Jeminee wat een jengel zit er in die bandjes!
Ik begin de jongens uit te leggen, hoe ze in Nederland toepen.
Hetgeen wel de nodige taalproblemen oplevert, maar met een grote show
erbij kan ik alles toch duidelijk maken.
Na
het kaarten kuier ik met een paar mensen mee naar de “tukang besi”.
De vader van een van hen. Er wordt in de smederij niet gewerkt maar
wel veel gebuurt, gegeten, gedronken èn het huis is de bezichtiging waard.
Ik zit snel achter een bord met eten. Er wordt nauwlettend
in de gaten gehouden of ik mijn portie nog eens aanvul vanaf de met
etenswaar overvulde tafel. (Krijg dan ook telkens weer een aansporing
in de stijl van :“Of lust je het niet?”)
Ik ben nog steeds op zoek naar een "parang", vindt degene die ze
nu in mijn hand stoppen echt professioneel, maar ze hebben en geen
“sarung” bij en ik wil mijn tas niet verruïneren.
In dit huis wordt nu electriciteit aangelegd. Geen generator
maar echt netspanning.
De
rest van de middag blijf ik maar een beetje ronddolen door die “kampung”,
ga met enkele jongens een boottochtje over het meer maken, kijk daar
bij een visbroedstation, drink met hen een flesje bier en kuier dan met
die “si mabuk” ver aan het eind van de stoet huiswaarts. De laatste zuipt
van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat pauzenloos “cap tikus”. Wanneer
hij dat niet doet wordt hij ziek, weten ze mij te vertellen!
Na die mandi’s avonds in die “periwisata”
samen met Terry en die jongen, proberen wij noch een fles drank te
kopen. Daarvoor is het te laat. Ik koop wel batterijen en film voor
mijn camera.
‘s Avonds maak ik vrij veel foto's. Alleen morgen vroeg
de kinderen nog en dan kan ik op pad naar nieuwe streken. De hele
evond blijft er allerhand volk binnen komen en weer vertrekken.
Zo wordt het laat voordat die laatste gast de deur uit
is en die stoel schuin tegen de buitendeur aan gezet wordt, niet tegen
dieven maar om die hond geen kans te geven om binnen te komen. Wel slapen
we nu met zijn 3en in hetzelfde bed en daardoor slaap ik niet zo
goed. Midden in de nacht moet ik eruit om te plassen. “Membuang besar
juga” en dus moet ik het pleeke opzoeken wat niet meevalt als het
zo donker is. Net als ik er zit met die wankele deur in de hand, rent
daar een varken krijsend weg. Ik verschiet me lam. Na nog een ontmoeting
met de wasdraad kom ik weer binnen en probeer toch wat te slapen. “Besok
berjalan lagi”.
Na nog wat foto's van de kinderen, ga ik met Terry richting Tondano. We zijn maar zwijgzaam vandaag. "Berangkat ada memati sedikit” heeft een Fransman eens gezegd. De atlas en die zaklamp had ik als “oheh2” achtergelaten. In Tondano zeg ik dan goede dag tegen Terry.
Ik loop dan bij
het postkantoor langs, krijg daar slechts 1 girokaart uitbetaald. Alleen
een groot kantoor, zoals in Manado kan er per dag meer uitbetalen.
Buurt met een oudere vrouw nog wat op zijn Nederlands voordat ik buiten
in een “bendi” stap, op zoek naar een bus naar Manado. Het wordt dit
keer een erg klein ding, waar ik stevig ingebouwd, geen vin kan verroeren.
Laat staan foto's maken. Vooral in die afdaling naar Manado, zitten
schitterende vergezichten.
Op de “terminal” stap ik over op zo’n "banjer" karretje. Ga naar het postkantoor. (Voor die vliegreis morgen heb ik extra geld nodig). Tegelijkertljd post ik die kaarten. Terwijl ik die postzegels plak, staan een heel stel mensen die kaarten te bekijken. Opeens zegt er iemandi op zijn 100% Nederlands: ”Hé, komt U uit Eindhoven?” Al weer breekt mijn “sepatu kayu”. De heer Lagonda, zoals hij later blijkt te heten, is slechts een paar maanden geleden in Eindhoven op bezoek bij familie geweest. Ik vertel, dat ik morgen of overmorgen naar Luwuk of Kendari wil vliegen, en uiteraard ook wat van de reis, die ik achter de rug heb.
Dan neemt hij me
op sleeptouw in zijn kleine truck. Eerst rijden we naar een “booking office”,
waar hij goede ervaningen mee heeft. Zelf gaat hij over een paar dagen
met die familie uit Eindhoven naar Luwuk op familiebezoek. Die oom Andries
is op dit ogenblik hier op vakantie!
De prijzen van vliegtuigen
naar Luwuk en van daaruit naar Kendari zijn peperduur, zodat ik niets
anders kan doen dan een Bouraq reis naar Ujung Pandang te boeken.
(Nog altijd Rp76.600.) Morgen kan ik al vertrekken. Dan rijden we door
naar het kantoor van zijn zoon, waar ik oom Andries en zijn vrouw tref.
Ze komen uit het Hool in Woensel, hebben hier enkele maanden vakantle.
Ze waren al op Java en Bali.
Wij zitten er alle 3 toch een beetje onwennig bij, daar
word je met stadsgenoten geconfronteerd aan de andere kant van de
wereld en na even buurten, weet je eigenlijk niets meer te zeggen!
Van 1 tot 5 uur ga ik wat winkelen. Dit is hard nodig,
want mijn kleren zien en uit om op te schieten. Voor 10.000Rp en
een “botol bir” koop ik een spijkerbroek, drink samen met die verkopers,
die fles bier leeg, laat bij een bekende van hen voor “uang rokok” die
broek op lengte maken en loop met een van hen de "pasar" in op zoek naar
een T-shirt met een Indonesische tekst. Ook hier is dit echter onmogelijk.
Tenslotte kom ik na veel “tawar-menawar” en "omong gosong”, met 2 shirtjes
eruit.
De broekenverkoper
in de grote "pasar sentral" was Hardin Djamalu. Hij bracht me na het kopen
van de T-shirtjes bij een boekhandel annex reisburo binnen, waar ik zo‘n
uur heerlijk heb zitten chansen met de meidjes van dat reisburo. Zou er
zo een van willen meenemen. Als “kenang-kenangan” kreeg ik van hen enkele
stickers .(zoals hiernaast)
Later drink ik nog wat in een grote tent op de hoek van Jln.
Yos Sudarso tegenover de kerk. Daar kreeg ik op verzoek een Guinness
kalender.
Om 5 uur ben ik op het kantoor terug, klets van 5 tot
6 met oom Andries, die op een verschrikkelijk dure manier door
Indonesia trekt.
Dan ga ik met Lagonda mee naar het huis van zijn schoonzoon, al
waar ik kan "mandi"en en een nieuwe “baju kaos” kan aantrekken.
Wat gebuurt met die schoonzoon, een aardige man. Verder
lang T.V. gekeken. ('n Hongkong film met veel zwaardgevechten.) In
die tussentijd zijn er twee gasten binnengekomen, die zo te zien in
een zakelijk gesprek raken met Hr Lagonda. Zo wordt ik even aan mijn
lot overgelaten.
‘s Avonds word ik naar neef Yan gebracht, die boven
die timmerfabriek woont met zijn vrouw en kindje. Bij die fabriek
zijn we trouwens in de rniddag al langs geweest. Om de bedrijfsruimte
uit te kunnen breiden wordt er op het ogenblik een halve berg achter
de hal weggegraven. Dit projekt wordt samen met de buurman gedaan.
Yan, zijn
vrouw en het kindje zijn prachtmensen. Ze buurten honderduit . De
kleine van 8 maanden, raced de hele tijd in een soort loopbotsauto door
de kamer en zo wordt het tocb noch laat, ondanks dat ik de moord stik
van de slaap. Yan werkt bij zijn oom beneden in de fabriek, komt oorspronkelijk
zoals die hele familie van Luwuk en is erg blij met zijn werk hier,
maakt dan ook lange dagen om goed wat geld te verdienen. Tegen die tijd
dat ik mijn gapen niet meer kan onderdrukken wijzen ze de slaapkamer aan
en ben ik in enkele minuten onder zeil.
“Selamat tidur mas, nyonya”.
Overzichtskaart
Indonesia
Overzichtskaart Sulawesi
Overzichtskaart Sulawesi
Selatan