Sulawesi Utara.

30-12-1983.

In een noodgang sjezen we over de zandweg, zodat we meestentijds “airborn” zijn. Toch is het een genot eens lekker op te kunnen schieten. Ook nu bestaat het landschap voornamelijk uit "rimbu", bergen en zo af en toe in de koelere streken, "cingkeh" plantages. Het is al weer nacht als we op de stoep van “pamili” van tante afgezet worden. De “mulah” van Popayato is een oom van haar. Na daar even gepraat te hebben en uiteraard afscheid. genomen te hebben van Lex (mijn kompas als oleh2) worden we bij de "mulah"'s zoon uitgenodigd. Bussen zijn er om deze tijd van de dag uiteraard niet meer, zodat we daar ook onze nacht kunnen doorbrengen. Al die perikelen hebben een band gesmeed, zodat blikken van "zo dat is goed geregeld", worden uitgewisseld.. We krijgen na de mandi met het mansvolk in de "kali" en het stikkedonkerte (wat kabaal maken om eventuele "kerbau"-en te verdrijven) een zeer uitgebreide maaltijd aangeboden. Nu valt op dat die 2 jongens zich toch niet helemaal op hun gemak voelen. Dan verdwijnt tante naar het huis van de oom en buurten wij nog een hele tijd door. Als het tenslotte de hoogste tijd wordt om te slapen, worden wij in 2 kamers ondergebracht Ik samen met de oudere man. Die wil op een rieten matje voor het 2 persoonsbed. gaan liggen. Nou breekt me de “sepatu kayu”. Dus wordt mijn betoog dat als er al een adat is, dat 2 mannen niet samen in een bed kunnen, dat in dat geval ik toch zeker de mat moet opzoeken. Via een bezoek aan het pleeke van de "mulah", ga ik dan ook op de grond liggen. Dat wordt niet geaccepteerd, zodat we toch met zijn 2-en te bed gaan. Wel wordt het territorium door zo‘n rond kussen afgebakend.
Al met al toch noch een heel aparte dag vandaag: Urenlang met tante zitten kletsen, al die “jam karet, die zo toch heel goed besteed werd, maar voor de eerste keer de zorg om de centen. “Hampir rugi saya sekarang.”

31-12-1983.

Om 7 uur zijn we er al weer uit en hopen naar de “kali” om te "mandi"-en. De rivier blijkt heel wat groter te zijn als ik dacht. Hier in de buurt, wordt me verteld, is 4 weken geleden nog een man door een “buaya” te grazen genomen. Die was toch gaan baden op een plaats waar de overheid dat verboden had. 1k begrijp niet helemaal, wat nu het grootste misdrijf was: het voeren van die beesten of de ongehoorzaamheid. (Oei, vergeet deze opmerking maar.) De omgeving hier lijkt zo vredig.
Gastgezin in Popayato
popayato2
Na het ontbijt neem ik enkele foto’s van de gastgevers om ze later op te kunnen sturen.
Om 9 uur kunnen we dan in de “taksi” stappen en gaat het weer op weg. De grens met Sulawesi Utara wordt overgestoken. Het landschap blijft sterk bebost, tante praat iedereen de oren van de kop. De meesten weten, volgens mij, zich niet zo goed een houding te geven ten opzichte van haar. Ze is duidelijk een vrouw met een betere scholing dan de gemiddelde “wanita” en dat uitermate ongedwongen buurten zit geloof ik de mensen uit deze buurt niet zo in het bloed. Regelmatig komen we nu door dorpen en een enkele keer worden we met een veer over een rivier gezet. Deze bestaan uit een aantal "perahu"’s waar een groot platvorm op bevestigd is. Een keer is het in de stijl van een geniebrug: Over de hehe breedte van de rivier “perahu"’s met daarop een flexibel wegdek.
Tijdens een van die oversteken stopt een van die jongens me een blikje limonade toe, heeft beslist in de gaten dat ik bijna op zwart zaad zit. Het eerste postkantoor, dat we tegenkomen is al gesloten en de “kepala pos” is al weg, vanwege “tahun baru”. Later probeer ik het nog eens maar vang weer bot, alles is verlaten.
Anoa Onderweg zien we op gegeven ogenblik 4 mannen lopen, met grote blokken vlees aan bambupijpen. We stoppen bij hen, en na heel wat “tawar”en gaan de nodige kilo's vlees de bus in. Tante koopt voor Rpl000 de kop van het beest, een anoa. Anoa’s zljn bosrunderen, vreselijk aggressief en worden als hèt gevaarlijke beest op Sulawesi beschouwd. Iedereen is dan ook hooglijk verbaasd, dat deze mensen dit beest alleen maar met behulp van speren gevangen hebben; “banyak berani mereka”. In gedachten zie ik me al voor Rp1000 zo’n kop kopen. De berg maaien dat dat op zou leveren, maar ook een maar al te mooi soevenir. Ik hou het bij gedachten, want je zit er zo echt mee opgescheept. Tante wil van de horens de een of andere krachtige “obat” maken. De bus heeft geen klaxon en vooral in de bergen op deze smalle weggetjes langs de ravijnen af en met deze vaart geeft dit een behoorlijk onveilige reis. De “sopir” krijgt dan ook regelmatig te horen:”Pelan, pelan, ya”. Maar lachend, schuift hij alle bezwaren weg.


veer De bezwaren van de chauffeurs gisteren om naar Gorontalo te gaan blijken niet geheel ongegrond; zo af en toe komen we aan kleine riviertjes zonder brug, waar het water al vrij hoog staat. Een keer moet de knalpijp onder de bus uit gehaald worden (diesel). Deze wordt er volledig afgeschroefd, zodat de uitlaatgassen tijdens de oversteek in de bus zelf geloosd worden.

In de buurt van Gorontalo op het eind. van de middag, worden we voor een politiecontrole aangehouden. De papieren van de bus schijnen niet helemaal in orde te zijn, over de klaxon wordt wijselijk niet geluld. Tante ontdekt een neef tussen al die agenten en gaat zich dan met de onderhandelingen bemoeien. Ik maak van de gelegenheid gebruik om de benen te strekken, buurt wat met een van de agenten en de “oude” club van reisgezellen. Wanneer we weer op pad. zijn, eist tante heel nadrukkelijk de overwinning op het ambtenarenapparaat op. De rest hoort het met een grote glimlach op het gezicht aan. Alleen de “sopir” spartelt wat tegen. De eigenaar van de bus en zijn vrouw, die ook meereizen,hebben zich van heel die affaire afzijdig gehouden.

Tenslotte komen we om 6 uur in Gorontalo aan. Samen met mijn slapie neem ik een “bendi” richting "penginapan Teluk Kau". In de melee van het uitstappen vergeet ik tante haar adres te vragen, jammer want ik had graag nog iets van haar gehoord.

De “bendi” is het vervoersmiddel in Gorontalo, wat de “becak” is in de Javaanse steden. Honderden rijden er.

Direkt na aankomst in het hotel, probeer ik in de buurt bij een aantal andere hotels en bij het postkantoor geld te wisselen. Maar het blijkt niet mogelijk te zijn, de hotels nemen geen travelcheques aan, het postkantoor is al dicht en de “kepala kantor”, die ik nog precies te pakken krijg, voordat hij wegrijdt, kan niet meer in de safe, vanwege een tijdslot. Dus zal ik het dit weekend. met Rp1200 moeten doen!

In het hotel vragen ze mijn pas, omdat ze daarmee langs het politiekantoor moeten. Na wat over en weer gepraat, besluiten we (+eigenaar) morgen vroeg samen daar heen te gaan. Ze zijn wel een beetje gepikeerd om mijn gebrek aan vertrouwen. Zelf voel ik me daar ook niet “happy” mee maar dat risico is me te veel.

Dood en doodmoe ga ik al om 7 uur te bed, maar slaap pas laat in vanwege de festiviteiten rondom, in gedachten zwabber ik nu over het Stratumseind. Deze oudejaarsavond is een heel aparte.”Besok tahun baru, 1984.”

1—1—1984.

Melly van Teluk Kau Uiteraard goed uitgeslapen, maar wel met een rammelende maag, stap ik achter op de motor van hoteleigenaar Melly.We moeten naar een vriend van hem die agent is. Omdat deze nu geen dienst heeft, gaan we bij hem thuis aan.
Vriend Simon Haradju woont in een sjieke buitenwijk van Gorontalo. Onze komst zo vroeg op de morgen, komt niet helemaal gelegen, want pa rnoet heel voorzichtig door zoonlief aan het verstand gebracht worden, dat er bezoek is. In eerste instantie krijgt hij iets onvriendelijks naar het hoofd geslingerd. Als ik even later aan hem voorgesteld wordt, is het ook duidelijk te zien, de sporen van de afgelopen lange nacht zijn overduidelijk. En Gorontalo mag dan wel vrij orthodox moslem gebied zijn, maar alcohol is zo te zien, niet vies. Na het opnemen van mijn personalia en mijn reisdoel buurten we met zijn dieën over alles en nog wat.
Indertussen wordt er een schaal met papaya en enkele grote glazen voorraadspotten met allerhande soorten koekjes voor mijn neus gezet. Daar maak ik graag gebruik van. Als ik naar het danau Limboto vraag en of daar iets speciaals is, biedt Melly me aan om me daar met de motor naar toe te brengen. Hij weet daar een mooi Japans fort. Dat ik die 5km ook zou kunnen lopen (mijn suggestie) wordt ver weggeworpen en zo stap ik na zo’n uur weer achter op de motor. “Tabe" en daar ga ik weer.

De weg voert door diverse kampungs en als het meer in het zicht komt, klimmen we een steil keienpaadje op. Aan het eind wordt de motor gestald en gaan we een trap op. Een lange trap, zo lang dat na 1/3 deel Melly al als een vis op het droge naar lucht staat te snakken. Na 2 pauzes berelken we de eerste uitkijkpost; een kringvormige muur met poort. Vanaf dit punt heeft men een schitterend uitzicht over bet meer en verre omgeving. De moeite van het klimmen dubbel en dwars waard. Buiten deze “benteng” zljn er iets verderop nog 2 benteng Otanaha, Otahiya&Oluhua.


Simon en Inyanto
Als Melly op huis aan wil, wordt zijn “taak” als gids door Inyanto overgenomen. Deze kwam even na ons naar boven. Even overleg ik met hem of er hier aan het meer logeermogelijkheden zijn. Losmen’s zijn er hier niet, maar de “kepala kampung” heeft meestal wel plaats. Daar voel ik echter niet zo veel voor. Toch zou het hier lekker toeven zijn, wat toeren op het meer of wandelen in de bossen achter me. Dat laatste wordt me sterk ontraden, omdat er hier in de bossen anoa's leven en die zijn akelig aggresief.
We lopen weer naar beneden terug, Ik moet in een gebouwtje aan de voet van de trap een handtekening zetten in het gastenboek en dan gaan we door naar Inyanto’s thuis. Hij heeft samen met wat kameraden een karateklub. En die moeten natuurlijk vereeuwigd worden.



Karateclub Na heel wat geouwefiep foto's en koekjes bij de thee, rijdt “kawan” Inyanto me terug naar Simon. Deze was trouwens op de “benteng” even langsgekomen om me te zeggen, dat ik nog gerust even kon langskomen. Weer komt er thee, “kue” en papaya op d
e tafel. Zo op deze manier kom ik gemakkelijk de dag door.

Dan neem ik van beide afscheid, spreek met ze af om samen ergens heen te gaan van avond, en kuier dan op mijn dooie gemak terug de stad in. Het is nog een hele toer om Teluk Kau terug te vinden. De jongen die me een paar salak verkoopt, helpt me een eind op weg. In de buurt van het postkantoor kom ik weer op bekend terrein. Na een mandi, loop ik van het hotel uit naar de dichstbijzijnde berg. Om daar te komen is nog niet zo gemakkelijk van wege de vele doodlopende straatjes in de kampung. Iemand brengt me dan met zijn brommer tot in een kampung aan de andere kant van de rivier en aan de voet van de lage heuvel/berg. Met een heel stel kinderen om me heen, zwoeg ik me naar boven..Het zweet stroomt met liters.tegelijk uit mijn lijf’ naar buiten. Maar ook hier weer niet voor niets, het uitzicht boven is te gek.


Inyanto's thuis Gorontalo




Weer begint het een beetje te regenen en daarom wil de oudste van de jongens zo snel mogelijk terug naar beneden, want als het goed hard begint te regenen hier, dan spoelt de halve berg naar beneden door erosie. Zo rap als die kinderen zijn op hun blote voeten zo langsaam ben ik, vooral omdat de helling waarlangs we nu omlaag gaan nog veel steiler is, als die van toen straks aan de andere kant. Diverse keren kan ik me van een enorme schuiver vrijwaren door op het laatste moment een boomtak, graspol of struik te grijpen.

Beneden komen we aan op het "kekuburan belanda”. Er liggen alleen mensen mef Indische namen, maar de meeste namen hebben een Nederlandse tekst, vandaar dat “belanda” natuurlijk. Vervolgens wordt ik naar het huis van een oude (stokoude) ”nenek” gevoerd, die vroeger onderwijzeres is geweest aan de Nederlandse school. Indertussen is de kinderschaar tot bijna aan de horizon aangegroeid en dat iriteerd het vrouwtje mateloos: "Orang ini manusia juga” en ze moesten maar gauw weer gaan spelen. Ik probeer ze wat gerust te stellen, maar dat helpt niet veel. Dus schuil ik er niet al te lang, ondanks dat de regen er nu met bakken tegelijkertijd uitkomt. Massa’s blubber spoelt er al van de helling omlaag.

Fam. Maengkom Ik steek de brug over en ben nauwelljks 100 meter verder of wordt al weer binnen geroepen: ”Mari marilah.” Nauwelijks binnen wordt ik omringt door familie Maengkom, een schitterend stel mensen. Het draait binnen een paar sekonden uit op een stevig partijtje ouhoeren. Omong2 daar zijn die mensen hier keien in. Iedereen wordt voorgesteld in de stijl van, die daar is een "orang utan", die een chinees, dat is de “belanda”, Zelf was de spreker een papua. Oh dan zit die daar beslist bij de RMS, hij heeft “rambut keriting”. Ze doen hun familienaam dus eer aan!
Als blijkt dat ik nog vrijgezel ben, wordt uiteraard mijn aandacht gevestigd (overbodig natuurlijk, zat ze allang te bewonderen) op het vrouwvolk. Mijn aanvankelijke “terlabu kecil”, slaat dan ook rap om in een "tapi itu tidak apa2" en "mau ikut,saudari. Mau ikut saya ke negeri Bebanda?" Het antwoord van het meidje in de rode jurk gaat falikant verloren in de storm van hilariteit en aanvullende opmerkingen. Zo een in "negeri Belanda" denk ik en mijn vrije bestaan wordt akuut aan de wilgen gehangen.

Tussen de bedrijven door wordt ik van thee, “kue” en limonade voorzien, praat wat Nederlands met de grootmoeder (ze spreekt het nog voortreffelijk) en maak binnen een foto van de hele bups.

Na een hele tijd buurten neem ik afscheid en loop terug naar het hotel. Onderwege zie ik een gevangenis langs de kant van de weg. Het is niet meer dan een paar schuren met een stevige deur van ijzeren spijlen. Als de gevangenen me zien, groeten ze me vrolijk en luidruchtig. De bewakers staan er heel wat minder vrolijk bij.

Terug in het hotel, buurt ik wat met Melly over zijn hotel, de klandizie enzovoorts en beloof hem de beschrijving van het Indonesia handbook op te sturen. Het blijkt dat ik ook hier warm kan eten en zo zit ik dan ‘s avonds in het kleine kamertje aan de hal te eten, drinken en (weer) buurten. Er komt naast Melly noch een man zitten, zijn zwager, die ook hier woont. Het is een gezellige peer die honderd uit verteld. Zo wordt het weer een uur of elf voordat ik mijn bed opzoek. De eerste dag van het jaar is me 100% meegevallen, nee 200%, “Ramah tamah betul, hari ini.”

2—1—1984.
Om 8 uur al weer opgestaan, mijn spullen ingepakt, wat thee en ”kue” gehad en vervolgens naar het postkantoor gegaan om geld te halen. Er zat een behoorlijk chagrijnige vent aan de balie. Maar och ik heb tijd zat, en zelf ben ik ook niet de beste, ‘s maandags ‘s morgens. In de buurt van het hotel koop ik een notitieboekje om de gegevens van het nieuwe jaar in te kunnen schrijven.


Na het hotel betaald te hebben en een foto van de eigenaar voor op de veranda, pik ik een ’bendi” op en rij voor Rp200, naar het busstation, de ”terminal”. Het is daar een drukte van jewelste en dan blijk ik ineens weer in een andere “taksi" te zitten!? De eerste zal een te groot en chronisch gebrek aan passagiers gehad hebben. No 2 is al vrij vol, zodat we al snel op pad zijn. Mijn bedoeling is om naar Kwandang te gaan om daar in de buurt ‘n paar dagen rustig aan te doen. Vanaf Tentena ben ik alleen nog maar op doorreis geweest, die dag Gorontalo niet meegerekend.
De rnedereizigers wijzen me op de mogelljkheid van eiland Saronde. Dat zou een prachtplek moeten zijn voor de kust van Kwandang. De natuur onderweg is goed te vergelijken met die van Tentena - Poso.

Teluk Kwandang Kwandang

Als we de afdaling naar de kust weer aanvangen, dan is er een prachtig panorama over de zee en eilanden voor de kust. Ik laat me bij de haven eruit zetten en ga op zoek naar een boot voor Saronde, Al snel blijkt dat Saronde weliswaar een trekpleister is voor de mensen hier, maar er ís geen logeermogelijkheid, geen warung, door de week gaat er geen boot naar toe (of je moet er een charteren). Alleen in het weekeinde gaan er mensen met een veer heen.

He, dat is nou jammer. Ik besluit toch maar hier te blljven en wordt al rap een huis binnengelootst waar men gasten opneemt. De ene dochter moet haar kamer voor me ontruimen.
Samen met die jongen, die me bij de haven oppikte ga ik de zee in. “Tentu saja, bisa”,antwoord hij als ik vraag of hij kan zwemmen. De zee is hier erg ondiep en je kunt er erg ver van de kust af komen, voordat het te diep wordt.

Op dat punt, stel ik voor om naar het eiland een eind verderop te zwemmen. Oh ja goed idee, meent hij en bevestigt nog eens
dat hij kan zwemmen. We zijn nauwelijks 10 meter verder of meneer is moe, raakt al half in paniek. En begint zowaar nog te
verzuipen ook nog ook!
Hij begint dan ook direkt naar mij te grijpen. Dat zie ik zelf niet zo zitten, duw hem in eerste instantie van me af, maar zeg wel tegelijkertijd dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Maar dat hij wel op zijn rug moet gaan liggen. Op een andere manier kan ik absoluut niets doen. “Coba bung, berani ya, berani”. Ik heb hendig lullen, denk ik nog.
Maar gelukkig is zijn vertrouwen in mijn zwemkunst groter en gaat hij op zijn rug liggen. Ik pak hem bij de kraag, hij heeft zijn bloes aangehouden, en begin terug te zwemmen. Djuu dat valt niet mee. Maar alles loopt goed af. Ben ik even blij dat hij niet beter kon zwemmen. Als het te overbruggen stuk groter was geweest dan waren en echte problemen gekomen. Maar goed niets gebeurt. We lopen door het water om een klein eilandje heen en terug naar huis.

Ik ga me eerst wassen en loop dan met mijn maatje mee naar zijn thuis. Het nieuws van de zwempartij is al tot thuis doorgedrongen, want terwijl ik een potje schaak met een plaatselijke corrifee (geen aap kans heb ik) krijgt de maat de wind
op een vreselijke manier van voren. Ma en een oudere zus geven hem ervan langs, op een manier dat het beslist tot in Gorontalo te horen is. Hij wordt lelijk bij zijn nekvel gevat, zodat het op gegeven ogenblik erop lijkt dat ik hem er voor niets uit gevist heb. Ook ik krijg een boze blik toegeworpen. Uiteindelijk gaat de storm liggen en krijgt zijn ma een vreselijke huilbui. Veel van zijn oorspronkelijke "berani" is er niet meer over, maar voor de rest van de dag blijft hij zijn redder van stap op stap volgen.

Kwandang Allereerst loop ik vergezeld door een hele hoop kinderen, (kun je indenken hoe gemakkelijk die rattenvanger het had, daar in Hamelen) langs het strand af naar het oosten. Onder bambu stellages door, die 's avonds bij vloed als “kakus” gebruikt worden, naar een klein schiereilandje een eind verder. De rotsen waaruit het eilandje bestaat is op een vreemde manler geërodeerd. Na het portreteren van mijn begeleiders, kuieren we weer terug. De vloed komt opzetten, zodat we het laatste stuk van het strand door het water moeten waden. Voor het huis van een van de buren zit een man met een T-shirt aan , waarop een hakenkruis staat en iets van “nazi”. Hij kijkt echter zo goeïg de wereld in, dat hij waarschijnlijk niet weet wat het echt voorstelt. Het begint nu al weer donker te worden en dus etenstijd.

Na het eten bij mijn gastvrouwen, gezellig babbelend in de keuken (het smaakte me goed op dat goedje van papayabladeren na, obat tegen koorts) loop ik weer eens door de kampung de stikdonkere nacht in. Uiteraard weer vergezeld door een uitgelaten kinderschaar. Liedjes zlngend lopen we over de weg de velden door, steken een brug in aanbouw over en draaien pas na de 2e kampung weer om. De allerkleinsten kunnen niet zo ver meer en de meesten willen terug. In de kampung terug, deel ik bij ‘n "warung" wat te drinken uit, waarbij de overgrote meerderheid bedankt. Dat zou me te veel kosten, vinden ze. Onvoorstelbaar dat zo’n kleine kinderen (de meesten zo’n jaar of 8) zo iets zeggen.

Terug bij de mensen waar ik slaap, praten we door met een groep van late tieners. Het meidje, wiens kamer ik benut, zit me met van die schitterende ogen aan te kijken. (Gaf ze als oleh2 het kleine bruine parapluutje, dat ik van thuis meegenomen had. Ze was er helemaal mee in de wolken.) Maar ze is echt totaal “undersize" en dus hou ik me maar op de vlakte. (Zoals dikwijls hier gaat het gesprek mede over trouwen, vrouwen van hier meenemen en gewoonweg lekker naaien.) Tegen zo ‘n 11 uur kan ik mIjn ogen nog nauwelijks open houden, vraag en krijg dus "permisi" en ga onder "kain". Buiten wordt nog lang het praatje en gegiebel voortgezet.
"Binnen", roep ik wanneer op de andere deur geklopt wordt. "Masuklah" verbeter ik dan en daar staat de kleine en vraagt of ik zo alleen wel goed slaap! Of het met zijn tweeën niet beter was? Weer breekt mijn “sepatu kayu”. Tuurlijk is het met zijn tweeën beter, denk ik. Maar niet met een klein meidje van zo'n 13 -14 jaar oud. Ik probeer het aanbod zo voorzichtig mogelijk af te slaan, maar daar begrijpt ze niets van. Maar in zo’n toestand is het niet moeilijk de poot stijf te houden....... “Selamat malam, dik”.

3-1-1984.

Vismarkt Kwandang Na een toch behoorlijk onrustige nacht met de nodige hitsige dromen, wordt ik toch nog fit wakker. Na de kop thee en wat gegeten te hebben loop ik met iemand mee naar de haven. Daar onder een groot afdak, is de vismarkt. Het grootste deel van de vis is al weer weg, wordt me gezegd. Heb van de morgen al de nodige mensen met vis zien lopen. We lopen oven een paar aanlegsteigens en zien dat de zee hier krioelt van de kleine visjes. Net buiten de haven aan het strand liggen de “perahu"'s van de vissers.
Perahu's in Kwandang
Glsteren heb ik er niet zoveel gezien. Zijn ze de hele nacht op zee geweest? Langs het strand af kuier ik weer terug. Mijn bagage pak ik weer in, neem afscheid van eenieder, zeg nog iets aardigs tegen ”dik” en stap tegen 9 uur in een bus die me naar de politiepost brengt net buiten de "kampung". Daar vertrekken de bussen richting Bintauna.

Polisi De zon is verschroeiend heet, zodat ik graag de uitnodiging van de agenten aanvaar om bij hen onder dak te gaan.
En ontstaat een uitstekende en ontspannen buurt met die agenten en de man, die met me van de morgen naar de haven was gegaan. De laatste was met de kleine een beetje aan het wandelen, omdat hij toch niets anders te doen had.
Agente Fransin vertelt familie in Nederland te hebben. Ze heeft al een groot glas thee voor me versierd en zou best met me willen korresponderen. Al rap draait het gesprek uit op verschillen bespreken van kultuur en samenleving hier en in Nedenland en Europa.

Na een hele tijd word ik uitgenodigd om bij de kommandant binnen te komen. Het is nog een jonge vent. Hij komt oorspronkelijk van Jawa, Is hier nog niet zo lang en omdat hij hier geen kennissen of famillie had, verveelt hij zich nogal eens. Wel las hij veel boeken en tijdschriften, was erg geïnteresseert in dingen en zaken in het buitenland en inderdaad daar wist hij ook veel van te vertellen. Nee getrouwd was hij niet. Bijna begin ik nu die show op te voeren, die de meeste mensen hier doen, waneer ze van mij horen dat ik nog niet getrouwd ben. We praten nog wat over deze streek. Er gebeurt nIet veel, zegt hij. De mensen zijn zo braaf daar hoef je geen drukte om te maken. Op gegeven ogenbllk komt hakkenklikkend een van de agenten binnen om lets te rapporten. Hij krijgt instructies, knipoogt naar me en verdwijnt dan weer. Dat stramme en stijve doet nu wel bijzonder vreemd aan.

Tegen 11 uur krijg ik het seintje dat de bus er is. Iedereen schudt me de hand, mijn tas wordt erheen gebracht en ik word helemaal achter in de bus gepropt. Heb er zelfs nog geen plaats om even te zwaaien. De opa die naast me komt zitten heeft een alcoholkegel gruwelijk gewoon. Halverwege de reis, wordt zijn kleinzoon wagenziek (mabuk) en kotst de hele bank voor hem onder. Dat wordt gezellig hier. De meidjes voor ons kijken even benepen om en gaan dan op het uiterste puntje van de bank zitten. Ik ben blij bij het raam te zitten, zo is en nog een beetje frisse lucht. (Het manneke is beslist ziek geworden van opa's kegel.) De natuur ziet er weer helemaal te gek uit: Schitterende uitzichten over zee en kust, grote bossen en een redelijke weg. Helaas is er zo weinig plaats in de bus dat ik mijn camera nog niet eens te voorschijn kan halen. De bank voor me moet ik iets naar voren duwen om te voorkomen dat mijn rechterknie in de verdrukking komt.

Bolaangitang

Zo kom ik goed gaar in Bolaangitang aan. Niks geen Bintauna vandaag, de chauffeur heeft en voor vandaag gehoeg van en rijdt dus niet verder. Een andene bus komt er vandaag niet, zodat ik onderdak moet zien te vinden. Dat is ook nu weer geen probleem. Onderdak wordt geboden in een huis vlak aan zee bij een schitterend gezelschap, pracht mensen. Hij komt oonspronkelijk van Irian Jaya, zij is een flinke vrouw, zoals ze in Brabant zeggen. Daar passen 2 Javaansen in. Ze hebben 2 verrekte leuke dochters, een zoontje van ca 6 en een zoon van tegen de 20. Deze heeft een vreselijke hazelip. Zo erg heb ik nog nooit gezien. De bovenlip Is gereduceerd tot enkele kleine uitstulpingen, de bovenkaak bevat slechts enkele tanden. Kortom een vreselijk gezicht. Tot aan het eind van de middag heb ik zitten buurten met steeds weer nieuwe mensen, die binnen komen vallen. De voordeur is hier letterlijk en figuurlijk de hele dag open.
Dan
trek ik mijn zwembroek aan en ga een duik in de zee doen. Zoiets heeft nog nooit iemand gezien, ze lachen zich een kriek. Eenmaal in zee wordt mijn zwemkunst door een hele menigte gade geslagen. Mijn pogingen om iemand mee in het water te krijgen loopt op niets uit. Dat wordt waarschijnlijk nooit gedaan. Na afloop spoel ik het zoute water van mijn lijf bij de waterput. Het water wordt geput met een ingenieus gevouwen en zelfdenkend palmblad. Na me verkleed te hebben loop ik vergezeld door een menigte jong het strand langs tot aan een soort meertje / uitloop van een rivier. Verder gaat het niet meer. Het wordt trouwens tijd om terug te gaan, want het begint al weer donker te worden. De zonsondergang is schitterend vandaag en zo heb ik er spijt van mijn camera niet mee genomen te hebben.

Tot ca1 uur in de nacht wordt en aan een stuk door gepraat, waarbij pa steeds weer uitleg geeft aan nieuwkomers. In het begin probeer ik nog verband te zoeken tussen de diverse figuren maar dat moet ik opgeven. Bijna iedereen is wel ergens famillie van elkaar, maar de uitleg, die ze erbij geven maakt absoluut niets duidelijk. Ik moet veel vertellen over het westen, mijn werk, familie, politiek enz. Vooral wat er allemaal mogelijk is op gebied van godsdienst, samenleven, en politiek, dat krijgt de aandacht. Mijn visie op de rol van de Verenigde Staten en op die van Reagan in het bijzonder veroorzaakt grote verwondering. Managua is hier niet bekend, El Salvador, Nicaragua, Honduras enz enz evenmin. Communisten zijn slechte mensen en die moeten de wereld uit. Dat er in Nedenland communisten mogen zijn verbaasd hen hooglijk.

Dan gaat de voordeur toe en iedereen te bed. ‘s Nachts slaap ik maar slecht . Al die verhalen spoken nog door mijn bol.
"Sendirian saja, sayang loh."

4-1-1984.

Tanjung Karang bij Bolang Hitang Na het eten vraag ik een tijl te leen en ga buiten bij de put de was doen. Het werd de hoogste tijd. Sinds Tentena heb ik geen gelegenheid meer gehad om iets te kunnen wassen. Als alles aan de kant is en aan de lijn hangt, komt een van de dochters terug van de markt met een zooi papaya en pisang. Dat smaakt me goed. Typisch trouwens dat ik hier zo welnig fruit tegenkom.


Dan kuier ik met 3 jongens richting Tanjung Karang. 3 slechts vanwege het meertje dat overgestoken moet worden. Ik heb ook geen zin om half Bolaangitang mee te nemen. Bij de Tanjung liggen niets dan grote stenen. Aanvankelijk wil ik er met mijn blote voeten over lopen maar dat lukt me niet goed vanwege de scherpe stenen. Als ik na heel wat stuntelen mijn slippers aan trek dan wordt mijn mobiliteit op slag vervijfvoudigd.



Voorbij de volgende bocht ligt een uitgestrekt keienstrand, waar overal nog grote poelen water staat. Daar vinden we dan ook de "batu karang", diverse soorten koraalvisjes en 25cm lange lijmslakken. (Lijmslak, omdat als je die beesten doorprikt met een mes en een dikke witte plaktroep uitkomt. Zeekomkommers dus.) Her en der zijn en ook zeesterren te vinden. Als ik vraag of we via een andere weg terug kunnen, zeggen ze dat er een pad omhoog is naar de grote weg. Dat pad is een grote verschrikking. Het gaat dwars door jungle, moeras, struikgewas, rotte bomen en blubber. Al in het begin donder ik door een door en door rotte boom, die zoëven die jongen nog doorliet. Van een pad is al lang niets meer te bekennen en de vijf (er zijn er 2 meer aan komen lopen) weten het zelf ook niet precies. Moe dat ik wordt juu toch, zo af en toe komt het zwart me voor de ogen. Dan uiteindelijk komen we op vaste grond terug en warempel ook op het pad. De jongens ontdekken een hoge boom die vol staat met bora2. (Een donkerrode vrucht met wit vruchtvlees, een "jambu air".)

Jambu air Eerst worden ze en uit gegooid door stenen de kruin in te gooien, maar als dat maar weinig effekt heeft, dan klimt er eentje bovenin en plukt ze af. We eten er onze buik aan vol. Als we verzadigd zijn, dan loopt er een vooruit om de boer, die er woont te vragen of we er een paar mogen hebben! Oh je dus dit was het plaatselijk soort appeltjes schoepen! Maar uiteraand was er geen probleem. We groeten de “petani” netjes, lopen langs een klein sawaveldje en komen dan weer op de weg aan. Hier blijkt dat niet ik alleen moe ben, maar die jongens ook en dus wordt en na een honderdtal meters omhoog zwoegen een rustpauze ingelast. Via een klein paadje links steil naar beneden tussen de “Kebun’s “ door lopen we weer richting Bolaangitang. De weg wordt weer overgestoken en zo komen we weer op het strand uit. Vlak bij het begin van Tanjung Karang. Bij het veer nemen we afscheid van de 2 en steken weer over. Het laatste stuk naar huis volbrengen met kilo's lood in de schoenen. Maar het was een mooie tocht, zelfs de jongens brengen enthousiast verslag uit bij hun kameraden. Bij het volleybalveldje aan het begin van de kampung staat ma Lakoro naar het spelen van haar dochters te kijken, of Nart zin heeft om mee te doen:”Marilah”. “Saya capai mati.” Thuis begin ik met een stevig portie “isterahat” en ga dan even zwemmen. Daar knap je van op. Van te voren wat gepraat met iemand die uitstekend Nederlands kent. (Later hoor ik dat hij de zoon van de voormalige "raja" is.) Hij heeft nog op de HIS gezeten en les gehad van Nederlandse paters. Ondanks dat hij moslem is heeft hij het bidden van de Nedenlanders geleerd. Als ik hem vertel dat het godsdienstig leven op het ogenblik op een zeer laag pijl staat in Nederland, dan verontrust dat Jambu air.
hem in hoge mate. Hij stond op om te vertrekken met de woorden: ”Ik moet nog voor het donker
wordt in mijn tuin werken.’ Ja "raja" of niet dat maakt tegenwoordig niet meer uit.

‘s Avonds moet ik onder grote belangstelling alleen eten. Dat bevalt me niet zo, maar ja. Na het eten weer een stevige boom opgezet, wat gechanst met de dochtens (kunnen goed koken en de liefde gaat door de "purut", niet waar?) Wanneer de andere gasten weg zijn, worden een flinke zooi foto's gemaakt. Om 11 uur is het de hoogste tijd om te gaan slapen.

Heb een uitermate onrustige nacht. Droom zelfs (voor de 2e keer) dat ik vroeg op moet staan om te gaan werken.
“Sebuah kuda malam benar.”

5—1—1984.

Gisteren middag had ik afgesproken dat een “taksi” me zou oppikken om door te reizen naar Inobonto. Vandaag staan ze al vroeg aan de deur. Eerst ontbijt ik nog op mijn dooie gemak, haal mijn spullen uit de kamer en neem dan afscheid van de Lakoro’s en al die andere mensen die ik de laatste dagen hier heb meegemaakt.
Ik heb een goede plaats voorin en dat komt goed uit want eerst doen we nog de ronde door de kampung. Bij sommige mensen moeten we wel 3 keer langs voordat ze instappen. Naast mij komt een studentikoos type meidje te zitten, die alleen maar wat lacht en niets terug zegt. De “sopir” is een best drukke prater en al dat rondrijden maakt hem nlet uit. Na goed 1 uur zie ik aan de andere kant van het dorp pa Lakora nog een keer en dan gaat het eindelijk de grote weg op. Op de plaats waar we gisteren de weg bereikten vanaf Tanjung Karang, daar wordt een “sapi" door de bus opgeschrikt en rent voor de bus uit , dwars door het dorpje. Mensen snellen als hazen van de weg af en hun huizen in, met dolle “sapi’s” is niets mee aan te vangen. Aan de andere kant van het dorp gaat die koe pas van de weg af en is deze lol afgelopen.
De weg is door de zware regen van vannacht een grote blubberbad. geworden, zodat de “sopir” moeite heeft om zijn wagen
op de weg te houden. Op een steile helling naar beneden, begint de bus te schuiven, zodat we een heel stuk dwars naar beneden schuiven. Daar slik ik toch wel even.
Watervaraan De tocht op zich is mooi omdat we regelmatig prachtuitzichten over de zee hebben. Ik word op gegeven ogenblik attent gemaakt op een grote “ular hitam”, die over de weg kronkelt.
Wat verderop zien we nog een grote varaan.

Watervaraan (Varanus salvator)

Onderwege op een groot veer (3 wagens ineens) kan ik “membuang besar”.
Een vrouwke begint opeens fel uit te varen tegen de “sopir”, op zijn dialect, zodat ik er geen moer van begrijp. (Alleen hoor ik dat zij niet “malu” is zoals de rest.???) Ik heb het met die jongen te doen tegen zo’n felle aanklacht is hij niet bestand. Hij staat er maar bedremmelt bij. Aan de andere kant van de rivier wil ik me wat opfrissen in het water. Dat wordt me sterk ontraden omdat er hier ook al “buaya” zitten. Dus ga ik zo maar aan tafel. Het eten is goed, zelfs wat “sayur” erbij. Ik probeer er bij de chauffeur achter te komen, waar die felle aanval door kwam. Maar hij draait erom heen.

We stappen weer in en die kwaaie komt bij ons voorin zitten!? Nu zit dat niet zo gemakkelijk, maar ach wat zal het. Als we weer een paar kilometer verder zijn slaat opeens de motor af. De benzine blijkt op te zijn. Iedereen stapt uit en de “sopir” en zijn maatje beginnen aan de weg naar de “warung” terug, on benzine te halen. Ik zoek de schaduw van een boom op en wacht maar af. Ze zijn toch weer redelijk snel terug, omdat ze van iemand een lift gekregen hadden. De rest van de reis wordt bepaald door die felle tante naast me. Ze had, voor ze vertrok, van de “sopir” de verzekering gekregen dat ze voorin mocht zitten, en dus moest ik dat maar ruiken en spontaan mijn plaats afstaan. Want het is hier traditie of “adat” dat vrouwen voorin de bus zitten. Nu ben ik op de hele weg naar hier toe nog niemand tegengekomen die me dat verteld heeft, noch heb ik die “adat” ergens ooit gezien. Daarbij komt dat ze alleen maar kwaad doet en spreekt met de rest van de mensen in de bus en op zijn dialect, zodat ik er alleen maar naar kan raden wat er aan de hand is. Tegen de tijd dat er ook van de rest opmerkingen naar haar terugkomen, vlnd ik dat het wel genoeg en interrupteer: ”Saya kira hal ini kasar betul. Kalau semua orang di sini hanya bicara tentang saya dan tidak sama saya. Sebab itu aku tak perduli dan akan tetap tulis.“ Het woord is eruit, ik kook en de rest is stil. Ik voel dat de “sopir” zijn tenen samen knijpt en van achteren voel ik een mengeling van misprijzen en van groot gelijk geven.

Inobonto

Zo komen we dan in Inobonto aan. De sfeer is gespannen gebleven. Uiteraard zeg ik iedereen nog een “selamat jalan” en stap dan bij "penginapan Tepi Laut" binnen. Het ziet best luxe uit, maar dat komt door de primitieve onderkomens van de laatste tijd.

film Kranti Na "mandi", eten en korte buurt met de eigenaar, ga ik naar de bioscoop voor in de straat.

Er draait de Indiase film “Kranti”. "Pejuang" is de Indonesische vertaling daarvoor. Het is een volslagen maffe film, waar geen touw aan vast te knopen is. Normale scenes worden ineens afgebroken (censuur?) door een fragment met dans en muziek en dan komt en weer een scene. die absoluut niet aansluit bij de eerste. Alles bij elkaar maar een vreemde vertoning.


Na de film terug in het hotel maak ik nog het laatste uur mee van de wedstrijd Thailand - Indonesia. Thailand veegt de vloer aan met die mannekes. Invidueel hebben ze techniek genoeg die Indonesiërs, maar er zit absoluut geen ploegverband in. Zo mogen ze nog blij zijn met die 3 - 0 nederlaag. Het is al weer goed 12 uur door en ik val om van de slaap. Dus zeg ik de aanwezigen goede nacht en ben zo onder zeil. “Hari ajaib hati ini.”


6—1—1984.

Vandaag lang blijven slapen. Allereerst ga ik naar het postkantoor. Ik krijg daar voor Rp50.000 aan Rp 500 biljetten. Dat is een kanjer van een stapel. Ik loop de deur door met het gevoel l miljoen op zak te hebben. Zal in ieder geval geen wisselproblemen hebben de komende dagen.
Het restaurant waar ik binnen ga is nog maar net open, zodat het eten nog niet klaar is. Maar als ik om 10 uur terugkom, dan is het zover. Dus zoek ik allereerst een winkel op om nieuwe fotorolletjes te kopen. Het eten was de moeite van wachten dubbel en dwars waard. De mensen zijn bllj als ik ze het complIment geef.
Dan ga ik bij "Tepi Laut" mijn bagage ophalen, sjouw het naar de plaats waar de bussen vertrekken, ga dan op het stoepke zitten en buurt wat met de plaatselljke snelle jongens. Ge kent ze wel zonnebril, “rambut keriting” en kauwgom. Na even wachten en een colablik in de hand, kan ik instappen en gaat het naar Manado. Onderwege met Nasrun zitten praten. Hij studeert in Manado en leert me in deze rit heel wat Indonesisch bij.
Tijdens een stop onderweg bij een vrij moderne uitspanning aan een mooie “teluk” pak ik het eerste pilske sinds tijden. Dan gaat het weer verder naar Manado, nu over een perfekte asfaltweg. Het laatste deel van de reis schiet dan ook goed op. Als de bus aan de afdaling naar Manado begint dan zien we een prachtpanorama liggen.

Manado

Nasrun weet me te vertellen, dat dit 's nachts vele mensen trekt. Vooral in het weekeinde komen hier vele mensen naar toe om dit panorama te zien. Manado is inderdaad een echte grote stad. Zo duurt het nog een behoorlijk lange tijd voordat we in de “terminal” uit kunnen stappen. Daar stap ik over in zo’n klein “Banjer” karretje. (Banjer is een naam van een voorstad en niet zoals ik dacht zoiets als rondbanjeren.)
In eerste instantie brengt de “sopir” me naar Hotel Kota, maar die heeft geen karners leeg. Een eindje verder in de straat aan een “Gang” is en wel plaats in een hotel dat zwaar verbouwd wordt. Het ziet en dan ook absoluut niet uit. Na even gerust te hebben, wandel ik zo vanaf 5 uur de stad in en probeer wat postkaarten en een groter woordenboek te kopen. Dat lukt me geen van beiden.
Jln. Manado Wel krijg ik zo een indruk van de stad. Een mengsel van de nieuwste (westerse) snufjes en lndonesisch / Chinese dingen van alledag. Naast de grote “pasar” nieuwe stijl (een groot warenhuis in 3 étages) de gewone markt en veel straatverkoop. Mensen lopen te leuren met allerlei speelgoed, horloges, lotjes voor lotereien, kalenders en kranten. Grote delen van de binnenstad, (langs de zee af) zijn bezet door alberlei bemo’s. Metensdikke rijen staan er op zo’n 3 à 4 tereinen opgesteld. Ieder moet achteraan sluiten en netjes op zijn beurt wachten on klanten op te pikken.

Zo af en toe duik ik een "warung" in of een restaurant. Op de ene plaats neem ik een “es buah”, daar koop ik wat “salak” (hier kan men niet afdingen!?) ginder een "gado2" en vlak bij het hotel postkaarten. Of beter gezegd, fotoos die ik als postkaart ga gebruiken. Het is ook de hoogste tijd geworden om de mensen thuis wat te laten weten. Zo breng ik de rest van de avond door met het schrljven van kaarten. Het valt me niet mee er is in de afgelopen paar weken zoveel gebeurd. Dat valt met geen mogelijkheid samen te vatten. Dus kom ik nu niet verder dan wat geouwfiep, met de beste wensen voor het nieuwe jaar. Met kramp in de vingers, pijn in mijn ogen door het slechte licht schrijf ik die kaarten op de overloop voor mijn kamer. Even buurt ik wat met iemand, die een eind verder op de gang zit. Kaarten voor Ans, Camerik, Corinne, Theo & Els, Flip, Franci, Gerard, Henry, Henny, Herman, Inge, Lies, Lya, Monika, Margriet, Marja,Mieke (van de bus), Sven, Toos, Wolfgang, de zaak, Wilma en ons thuis.
"Tapi masih pikir keras lagi sebab mungkin lupa seorang."

7-1-1984.


Entree haven Tegen 8 uur eruit en gaan "mandi"en. Dit moet hier nu in verband met de verbouwing in een heel klein hokje, met weinig water. Het is alleen te bereiken,als je als een aap slingerend aan stangen langs een diep gat in de vloer af te gaan!
Met zo'n Banjer karretje vertrokken naar de plaats waar de “bemo's” voor Bitung vertrekken. (Aan de zelfde straat als het hotel: Jln. Jen. Yos Sudarso of het verlengde ervan.) Deze keer zit de “bemo” vrijwel vol en dus zijn we vlot op weg. De voortreffelijke weg is heel wat langer als ik vermoed had.

Bitung

Maar na een tocht tot aan Bitung achter een Pertemina tankauto met een zeer inefficiënte dieselmotor, "Dôr kredu koppij af", wordt ik toch in goede staat bij het havencomplex afgezet. Aan de kassa moet ik een kaartje kopen om op het terrein te mogen.

Allereerst ga ik naar het "kantor" van Pelni. Die hebben helaas geen schip naar Kendari of Luwuk. De man, die er zit is ook niet geïnteresseerd om me verder op weg te helpen. Net als ik weer naar buiten loop, komt Hajrul naar binnen. Hij is zelf op zoek naar een schip naar Parigi of Palu. Hij is zeeman woont nu bij familie hier in Bitung maar wil morgen terug naar Palu. Zoeken naar 1 of naar 2 boten dat maakt niet uit.
Dus loopt hij met mij mee als blijkt dat Pelni ook hem niet kan helpen. Allereerst brengen we mijn bagage naar zijn tante, die vlakbij in een “kampung” woont. Ik ben noch niet binnen of de hele tent is overvol van de mensen.
Haven Bitung Na wat buurten, en “teh” en “kue” lopen we naar de grote weg terug gaan via een achterpoortje het haventerrein weer op, zo spaart dat entreekosten uit en kuieren langs de diverse schepen af. Aan de kop van de haven ligt een schip, dat naar Palu vertrekt. Morgen vroeg al. Nee een reis naar Palu zie ik niet zitten, zeg ik hem. Tenslotte weet iemend te vertellen, dat er in de haven een boot voor anker ligt, die waarschijnlljk naar Kendari gaat. Wij charteren een “perahu bermotor” en varen naar de aangewezeri boot. Aan de achterkant moeten we de roestbonk inklauteren. Al gauw is het duidelijk, dat deze boot voorlopig nergens heen gaat. De hele motor ligt voor revisie uit elkaar. Dat duurt 3 maanden, weet een van de matrozen te vertellen, maar misschien ook wel een half jaar. Die tijd heb ik niet en dus worden we na een poosje buurten, weer netjes terug gebnacht naar de wal. De jongen, die ons overzet, heeft zijn gezicht helemaal wit gemaakt. Dat zie je bij mannen maar zelden. Na wat balanceren over een raamwerk van ijzeren buizen, dat de verbinding is tussen steiger en de echte vaste grond (mogelijk een stellage om boten te water te laten) lopen we tussen wat werven door terug naar de weg. Daar pikken we een “bendi” op, die ons naar het centrum terugbrengt. Mijn kameraad is het niet gewend om te lopen. Wij bezoeken noch 2 scheepsvaartkantoren. Ook tevengeefs. Lopen dan een blok verder een “warung” binnen en eten “nasi rames”.

Tondano We praten intussen noch even over de famillie die binnen het havencomplex woont. Ma ligt in het ziekenhuis, pa was daar op bezoek, zodat de “nenek” op de kinderen moest passen. lets wat haar niet gernakkelijk gemaakt werd door de oudste van ca 4. Hij klootte en prutste aan alles wat los en vast zat. (Veel stond er echter niet binnen.) Ik kreeg de indruk dat ma nogal ernstig ziek was.

(In de haven tussen de zoekakties door, waren we ook even bij een maat van hem, die hij nog van school kende en die nu bij de douane werkt. Hij wilde wat geld lenen on zijn terugreis te kunnen betalen.)



Tondano


Even loop ik mijn mogelijkheden door en besluit door te reizen naar Tondano. Om hier in het ongezellige Bitung op een boot te blijven wachten heeft geen zin. Een terugreis over land al evenmin en dus blijf ik even in Minahasa en vlieg dan terug/door naar U.P./ Kendari.

Na de bagage opgehaald te hebben neem ik een busje naar Air Madidi, stap daar over naar Tondano. Een heel vriendelijke politieagent lootst me voor de bus in. Daar ben ik hem dankbaar voor want het rijtuig is van een bijzonder klein soort. Er volgt een rit de bergen in en op. Onderwege zie ik vele grotten (door de Jappen gemaakt in de oorlog, voor opslag en wat verderop prachtige kampungs met mooie huizen, veel sierplanten in de tuinen en steeds steil tegen de bergen aan gebouwd.

Tondano

Als iedereen in Tondano is uitgestapt, rijdt de “sopir” mij nog even apart naar het hotel. De eerste die we aandoen is vol. Het is indertussen echt noodweer geworden; het hoost er met teilen tegelijk uit. Het 2e hotel heeft wel plaats. Wel voel ik me er niet helemaal thuis, het is me veel te chique. Maar goed, dat heeft dan ook de eigen “kamar mandi”, een mooie kamer en echt bed als voordeel. (Met kussens en onder+ bovenlakens.) Wel heb ik de vraagprijs van Rp10.000Rp naar Rp7500 omlaag gehandeld. Na de broodnodige "mandi" rust ik allereerst wat uit.
bioskoopplaatskaart ‘s Avonds ga ik de stad in, wandel daar wat rond om de zaak te verkennen, eet een lekkere “coto Makassar” en ga dan naar de film. Het is een Indonesische over een volk op een eilandje tussen Australië en Indonesia in. Een team uit Jakarta (en hun tegenstrevers) gaat daar antropologisch werk doen. Ze hebben de nodige vreemde zeden te verwerken. De mannen en
vrouwen leven in aparte groepen en bestrijden elkaar op leven en (mors-)dood. De slachtparteien, vreemde rituelen en de zwarte magie stunts volgen elkaar in hoog tempo op. Alles bij elkaar is het toch interessant, vooral om de reactie van het sterk meelevende publiek.

Visitekaart Na afloop van de voorstelling loop ik een Chinese “warung” binnen en neem een blikje pils. Dan buurt ik even met Yelli, die eten komt afhalen. Hij geeft me nog een blik pils en blijkt achteraf zelfs de eerste ook betaald te hebben!! H!j spreekt ondanks dat hij jong is een anderhalf woordje Nederlands, omdat zijn ma en tantes nog regelmatig Nederlands spreken! Dit is echt Minahasa op zijn best. Vroeger noemde men deze streek de *9e provincie van Nedenland", hier is men blij Nederlands te horen en
veel mensen hebben nog duidelijk heimwee naar de oude tijd. Een oudere man vertelt over zijn tijd in het Nederlandsch Indisch leger. Een dominee zonder gemeente komt erbij zitten en schuift met zijn perfecte Nederlands naar de voorgrond. Hij doet hier sinds zijn pensioenering wat sociaal werk. Uiteraard rilt hij van mijn verhalen over de Europese goddeloosheid, maar een Nederlander kan hier absoluut niets verkeerd doen. Zo ben ik dan weer de ouwe Nart, die fanatiek antigodsdienst-kerk is. Als ik op huis aanga loopt hij met me mee, gedeeltelijk om me de weg te wijzen, me te beschermen.en voornamelijk om nog wat meer buurt te kunnen hebben. Hij is bekend met de ook Nederlands sprekende hoteleigenaar. En zo eindigt deze dag met de Nederlandse taal op de achtergrond. Ik kan een enkele gaap niet onderdrukken en ga dus toch naar slapen.


8 - 1 - 1984.

‘s Morgens komt in de plaats van het beloofde ontbijt, alleen maar “teh & kue”. Zijn ze misschien een beetje taai dat ik vandaag toch weer doorreis ondanks dat ik rust weer hard nodig heb. Maar ik voel me hier niet op mijn gemak. Verder is er in Tondano niet zoveel te zien. Het stadje ligt niet, zoals ik verwacht had aan het meer zelf, doch zo’n 3 kilometer er van af. Dus pak ik mijn bullen weer op en wandel de stad in naar de plaats, waar de bussen vertrekken naar Remboken.
In Remboken is een “periwisata” en dus moet dat daar mooi zijn. Tevens ligt het direkt aan het meer. Zelfs koningin Juliana. en prins Bernard zijn hier geweest enkele jaren geleden. Dit eerste heb ik gisteren van diverse mensen gehoord.
Op het stoepke bij de busstandplaats zit ik bij enkele mensen, die ofwel ook naar Remboken moeten, ofwel gewoon al zijn leven hier op die stoepke zitten. Het wachten duurt lang, hetgeen absoluut geen nadeel is. Dat van die 9e provincie zit er ook nog bij de jongeren in. (Later thuis hoor ik dat de Nederlandse regering in Minahasa aparte ontwikkelingsprojekten heeft.)

Remboken Op gegeven agenblik krijg ik van een van de mensen een bord "coto" in de hand gestopt, had waarschijnlijk gezien dat ik honger had. Uiteindelijk kan ik (voor) instappen en ga op weg naar Remboken. “Sopir” Terry weet me te vertellen dat de “periwisata” Rp12.500 de nacht vraagt! Djuu, wat nu? Maar gaat Terry op zijn pidgeon english door,”als je het wilt dan kan je bij mij in huis komen.” Hij heeft 2 huizen: Een waar hij zelf met vrouw en kindenen woont en een waar alleen zijn broer woont en die laatste is er niet op dit moment. Hier hoef ik niet zolang over te denken en neem zijn voorstel graag aan. Wel vraag ik eerst wat hem zelf het beste uitkomt, maar dat maakt niet uit, zegt hij. Dus blijf ik met hem meerijden tot hij in Remboken op de berg bij zijn huis staat. Daar stormt een manneke van ca 4 naar buiten en ontvangt pa op zijn Dino's (Fred Flintstone huisdier). Ik word aan zijn vrouw, diens moeder, Ruddy een neef, een zusje van zijn vrouw en de 2 klein voorgesteld. De kleinste van een jaar, wordt aanhoudend door de een of de ander rondgesjouwd.

Direct na mijn aankomst wordt neef Ruddy tot gids gebombardeerd. Samen met hem ga ik allereerst Remboken wat verkennen en dus allereerst naar de “periwisata”. Het is een echt touristisch ingesteld plekje aan het meer met logies, een “warung” een souvenirwinkeltje en een heel gezelschap dagjesmensen. Daar heb ik binnen de korste keren uitstekende buurt mee. Velen zijn van Manado hierheen gekomen. Onder hen ook Deane, die met broer uit Jakarta en 2 nichtjes (jongere zusjes?) hier is gekomen met een gecharterd busje. Omdat hun camera onderweg kapot is gegaan, vraagt ze me of, ik met de mijne foto' s van hen wil maken. Een filmrolletje hebben ze bij zich. Natuurlijk doe ik dat en zo worden alle combinaties achter elkaar op 36 foto's vereeuwigd. In de tussentijd probeer ik Ruddy erbij te betrekken, maar die is een beetje “malu” met al dat onbekende volk. Na de foto's krijg ik een bord in de handen geduwd en eet met hen een lekker maal “nasi”, “ayam”, “sayur”, en nog wat onbekend spul. Na adressen uitgewisseld te hebben, lopen Ruddy en ik terug naar huis. Onderwege worden we ergens binnengeroepen door een paar meidjes. Daan kletsen we dus wat bij een kop teh & kue en maak ik weer wat foto's. Ma komt extra naar buiten voor een foto. Als we weer op pad naar huis zijn, vertelt Ruddy, dat die meidjes als erg “nakal” bekend staan.

‘s Middags na heel wat buurten, er komt de hele dag door volk binnenlopen, gaan Ruddy en ik naar het dorpje “Pulutan” enkele “kilo” de berg op. De huizen hier zien er goed uit, en zoals in Nederland auto’s voor de deur staan, staan er hier “bendi’s”. Overal staan sierplanten in de tuin. Her en der wordt er feest gevierd, is er in de tuin een groot afdak opgesteld, staan er rijendik stoelen met de behoorlijk vrolijke gasten.
Het is weer een christelijk gebied en dus wordt er gepimpeld. Vele keren klinkt dan ook “marijoh” of “singgah” over de heg heen. Ruddy is niet zo’n wandelaar en heeft het er maar moeilijk mee, maar hier valt niet te liften en bussen rijden er al helemaal niet.
In Pulutan, dat bekend staat om zljn aardewerk potten, kan ik helaas niets anders kopen dan 3 kleine ongeglazuurde dingen. Omdat veruit de meeste potten zo’n 40 cm in doorsnee zijn. Glazuren doen ze de volgende week weer. Op de terugweg krijgen we een lift van de viswagen. Een kleine truck, waarmee elke dag vis wordt getransporteerd naar de dorpen hier in de omgeving. Een van de handelaars, die met dat blauwe petje, zag ik vanmorgen in de “periwisata”. De wagen gaat nu met alleen de visstank & het personeel naar Bitung terug. De rit lijkt over deze hobbelige zandwegen meer op een rodeo te paard. Ik heb moeite om niet overboord te kiepen. Maar Ruddy is een gelukkig mens. Thuis verteld hij enthousiast (?) over zijn wandeling, zo’n eind gaat hij waarschijnlijk nooit van zijn leven niet.

's Avonds ga ik samen met hem in een “warung bij de “pasar” extra eten halen. Mijn gastheer is niet bepaald rijk en dus staat hij me dat toe. We kopen “lili”, koeken van zeer "ikan teri" kleine visjes, die met fijnmazige netten uit het meer geschept worden, ZEER pittig hondevlees, en een grote “ikan goreng”. Rp1500 voor een grote buil vol. Buiten zegt Ruddy dat het wel duur is. Thuis gaat Terry eerst met mij aan tafel en moet de rest wachten tot wij klaar zijn. Het smaakt uitstekend en dus neem ik het er goed van.

‘s Avonds lang gebuurt met allerlei volk dat aan komt lopen. Tussen dit verhalen vertellen door ga ik met Terry, Ruddy en de jongen (laatste foto in de serie boven) per bus naar de “periwisata” terug om in de “air panas” daar te baden. Dit is helemaal te gek. Zodoende lig ik wel een half uur in het water te wentelen, sterren te kijken, en (heel even) aan de koude winter thuis te denken.

Zo tegen elf uur ga ik te bed, (weer samen met Ruddy) en pit snel in. Wel wordt ik in de nacht af en toe wakker omdat Ruddy al te hitsige dromen heeft. Maar dan duw ik hem eenvoudig weer een meter verderop, het bed is er breed genoeg voor.
“ Selamat malam.”


9—1—1984.

Alles bij elkaar, door al dat terugduwen, toch niet zo goed geslapen. Samen met Terry ontbijt ik wat. Uiteraard hetzelfde als gisteravond.

Danau Tondano Dan gaat hij met zijn bus weg om te werken. (Per dag heeft hij slechts 2 ritten van en naar Tondano! En daar moet hij zijn levensonderhoud mee verdienen.) Zijn zoontje breekt de tent af als pa alleen weggaat. Dat is alle dagen zo weet ma me te vertellen.Zelf ga ik alleen op pad. Ik wil vandaag een wandeling langs het meer gaan maken.
Hoe de kampung hier in elkaar zit, dat heb ik nog niet zo goed door. En zo loop ik eerst de verkeerde weg op. Deze blijft te lange tijd ornhoog lopen en dus vraag ik maar naar de weg. Dus moet ik weer terug. Bij de school is de weg door een paar balken versperd vanwege de een of andere ceremonie. Dan hoop ik langs de “periwisata” af linksom het meer. Net buiten Remboken komt een schooljongetje naast me lopen: Daniel. Trots laat hij onderweg zijn, rapport zien, niets dan 8en en 9s. Bij zijn thuis maak ik een foto, met zijn ma binnen op de achtergrond. Tot aan het einde van deze “desa” lopen een heleboel kinderen mee. Die verdwijnen als ik bij de vlakte kom, op de weg naar Kakas. Overal zijn mensen bezig op de sawavelden. Het is goed te wandelen, niet al te warm.
In Kakas bij de pasar kom ik een oud vrouwke tegen, die me uitnodigt om met haar mee naar huis te gaan. Ik koop 2 flesjes Sprite, en drink er daar een op, zij geeft die van haar aan een van de kinderen. Iedereen is druk bezig met koekjes bakken, want “nenek” is jarig. Ze vertelt me dat ze nog steeds pensioen van de Ned Loyd krijgt, terwijl haar man in 1958 al gestorven was. Veel mannen hier in de buurt zijn of waren zeeman. Uiteraard ook hier weer “teh&kue” en wat buurt met haar zoon, die elektromonteur is. “Langsaam" zegt hij, “begint de elektriciteit er in te komen, maar voor veel mensen is het nog te duur.” Als ik opstap wil het vrouwtje geen afscheid nemen, want ik moet vanavond op bezoek komen. Ik leg uit dat dat moeilijk is(?), maar het klinkt zwak.

Het is echt een van die momenten, waarop een uitnodiging moeilijk te accepteren is. ‘s Avonds rijden er geen bussen en dus is teruggaan noeilijk. Zelfs nu bij daglicht is het moeilijk de juiste weg te vinden. Na wat zoeken, kom ik dan toch weer op de weg naar Eris.
Door dorst en lichte honger gedreven, wip ik echter direkt buiten Kakas de “warung” van Tarumingkeng Lita binnen. Daar krijg ik papaya, pisang en een flesje “limun”. Het zijn schatten van mensen, echt arm maar de vrolijkheid zelve. Als ik wil vertrekken wil Lita absoluut niet dat ik ook maar iets betaal. Dus maak ik 2 foto's en beloof die op te sturen. Telkens weer sta ik toch weer te kijken van de gastvrijheid.
De weg na Kakas wordt weer bergachtig en dus mooier. In het meer zijn enkele mensen met die grote netten “lili” vissen aan het vangen.
De lucht begint lelijk te betrekken. Net als het begint te regenen, kom ik en kleine kampung in en wordt door een paar jongens naar binnen geroepen. Dat neem ik graag aan en veroorzaak daardoor een enorme oploop. Als het droog wordt buiten dan kuier ik weer aan en probeer buiten het dorp het flesje “limun” open te krijgen. Een man, die voorbij komt, kan het wel. Hij maakt het voor me met zijn tanden open. Nee een slok hoeft hij niet. Wel haalt hij voor me een paar “mangga yg, belum masak” van de boom. “Terima kasih” en weer door tot aan Eris, waar ik doodmoe en weer dorstig bij een “warung” wel te drinken neem en op een bus naar Tondano wacht.
Het groepje waarbij ik zit, daar buiten voor de ingang, is een gitaar rijk, maar niemand kan erop spelen, of wil dat doen. Na wat kletsen weer opgestapt en lOO m verderop een busje naar Tondano genomen.

Het eerste wat ik in Tondano doe is eten, omdat ik goed wat honger heb gekregen. Dan
neem ik weer op ‘t bekende stoepke plaats en oufiep met de rest, die daar zit. Kom Terry tegen en ga samen met hem en een maatje naar de andere kant van de straat een "toko" binnen. Hij is nog lang niet aan de beurt om te rijden. Daar in die toko nemen we een borrel “cap tikus”, een sterk alcoholhoudende drank, die voor alles en nog wat goed is.
In de fles zitten ook wat kruiden om de smaak te verbeteren. Dat is overigens absoluut niet gelukt, maar ik prijs het bocht de hemel in, zoals ik dat (maar dan wèl terecht) in Schotland met de whisky en in België met hun bier
doe.
Na lang kleppen rijden we in het donkerte op huis aan. Allereerst nog een ronde door Tondano om wat auto-onderdelen weg te brengen. Dan door naar Remboken. Terry wordt thuis verwelkomt alsof hij een jaar is weggeweest. Na de mandi in de “periwisata” gaan we samen met de auto naar zijn vader, een ex-KNIL militair die aan het randje van het meer woont. Onder het “genot” van "cap tikus” wordt er weer heel wat afgeouwehoert en zo heeft het spul wel degelijk een goed effekt. Als we weer teruggaan in het in het holst van de nacht. Iedereen ligt al te bed en dus duiken wij er ook rap in.
“Malam ini tidur terus sampai pagi”.

10-1-1984.


‘s Morgens er vroeg uit. Wat gedronken en met de bus naar Terry’s pa. Terry rijdt direkt door naar Tondano. Ik kom dan wel mooi aan een gesloten deur te staan, niemand thuis. Djuu wat nu daar in die tuin had ik ook al niemand gezien. Loop dus maar een heel eind terug naar het huis.
Onderwege wel een paar foto's gemaakt van het meer, wat door mist op de achtengrond er heel “mistik” en mooi uitziet. Dan komt iemand op me af. Het is een “adik” van Terry en die brengt me naar zijn pa daar op de berg en tuin, want pa blijkt er wel te zijn. Onderweg komen we langs die schreeuwlelijk, die met megafoon en enkele op stress- spanning staande luidsprekers het volk oproept om geld te storten voor een nieuwe kerk.
meer meer
De tuin ligt hoog boven het meer en geeft van daar uit een schitterend uitzicht. Pa, zit hier veel in en om zijn bambu hutje. Dikwijls zegt hij, neem ik de moeite niet om naar huis te gaan om te slapen, blijf dan hier op het bankje pitten. Zijn ontbijt wordt van het land gehaald: Het wordt gepofte jonge maïls (jagung muda) pisang en zelf gemaakte “tuak”. Deze smaakt me uitstekend. We blijven er een hele tijd buurten en rondhangen. Pa vertelt zijn verhalen uit de oude tijd. Jagen in de “rimbu” enz.

Pa Mailangkay De Pieter's kepala desa Dan komt Terry weer terug en lopen we weer richting Remboken. Precies als Ruddy blijkt hij ook al niet zo’n loper te zijn en zo verdwijnen we al rap bij het huis van een kameraad naar binnen. Daar krijg ik een flesje 7UP, goeie buurt en al rap adressen.

J.R.Pieter
Lurah Urongo
Sertumarinir Nr P27642
Sulut Kecamatan Tondano

J.J.Pieter
Camperstr.54
1091 AY A’dam Oost.




Dit is de "marinir" annex “kepala kampung” van Lurah Uronga. Het andere adres is van familie in A’dam.
Deze A'damse familie bezit daar een restaurant.


Met wat foto's van het opmerkelijk stel stappen wij weer met de eerste de beste bus op. Ik mag zitten en Terry hangt buiten aan deur en kozijn. We worden netjes aan de deur en voor nop afgezet.

Een paar jongens zijn aan het kaarten. Een soort toepen. Telkens krijgt de verliezer er een paar aan. Dit wordt hier verrekend door de vingers gespannen op de tafel te zetten en de tegenstander er tegenaan te laten knippen. Na de nodige spelletjes begint dat goed zeer te doen. Terry heeft in Tondano enkele batterijen gekocht, zodat de stereo cassette recorder het weer doet. Jeminee wat een jengel zit er in die bandjes!
Ik begin de jongens uit te leggen, hoe ze in Nederland toepen. Hetgeen wel de nodige taalproblemen oplevert, maar met een grote show erbij kan ik alles toch duidelijk maken.

Na het kaarten kuier ik met een paar mensen mee naar de “tukang besi”. De vader van een van hen. Er wordt in de smederij niet gewerkt maar wel veel gebuurt, gegeten, gedronken èn het huis is de bezichtiging waard.
Ik zit snel achter een bord met eten. Er wordt nauwlettend in de gaten gehouden of ik mijn portie nog eens aanvul vanaf de met etenswaar overvulde tafel. (Krijg dan ook telkens weer een aansporing in de stijl van :“Of lust je het niet?”)
Ik ben nog steeds op zoek naar een "parang", vindt degene die ze nu in mijn hand stoppen echt professioneel, maar ze hebben en geen “sarung” bij en ik wil mijn tas niet verruïneren.
In dit huis wordt nu electriciteit aangelegd. Geen generator maar echt netspanning.

fam. Mailangkay De rest van de middag blijf ik maar een beetje ronddolen door die “kampung”, ga met enkele jongens een boottochtje over het meer maken, kijk daar bij een visbroedstation, drink met hen een flesje bier en kuier dan met die “si mabuk” ver aan het eind van de stoet huiswaarts. De laatste zuipt van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat pauzenloos “cap tikus”. Wanneer hij dat niet doet wordt hij ziek, weten ze mij te vertellen!
Na die mandi’s avonds in die “periwisata” samen met Terry en die jongen, proberen wij noch een fles drank te kopen. Daarvoor is het te laat. Ik koop wel batterijen en film voor mijn camera.
‘s Avonds maak ik vrij veel foto's. Alleen morgen vroeg de kinderen nog en dan kan ik op pad naar nieuwe streken. De hele evond blijft er allerhand volk binnen komen en weer vertrekken.

Zo wordt het laat voordat die laatste gast de deur uit is en die stoel schuin tegen de buitendeur aan gezet wordt, niet tegen dieven maar om die hond geen kans te geven om binnen te komen. Wel slapen we nu met zijn 3en in hetzelfde bed en daardoor slaap ik niet zo goed. Midden in de nacht moet ik eruit om te plassen. “Membuang besar juga” en dus moet ik het pleeke opzoeken wat niet meevalt als het zo donker is. Net als ik er zit met die wankele deur in de hand, rent daar een varken krijsend weg. Ik verschiet me lam. Na nog een ontmoeting met de wasdraad kom ik weer binnen en probeer toch wat te slapen. “Besok berjalan lagi”.


Partir cést mourir un peu 11-1-1984.

Na nog wat foto's van de kinderen, ga ik met Terry richting Tondano. We zijn maar zwijgzaam vandaag. "Berangkat ada memati sedikit” heeft een Fransman eens gezegd. De atlas en die zaklamp had ik als “oheh2” achtergelaten. In Tondano zeg ik dan goede dag tegen Terry.

Ik loop dan bij het postkantoor langs, krijg daar slechts 1 girokaart uitbetaald. Alleen een groot kantoor, zoals in Manado kan er per dag meer uitbetalen. Buurt met een oudere vrouw nog wat op zijn Nederlands voordat ik buiten in een “bendi” stap, op zoek naar een bus naar Manado. Het wordt dit keer een erg klein ding, waar ik stevig ingebouwd, geen vin kan verroeren. Laat staan foto's maken. Vooral in die afdaling naar Manado, zitten schitterende vergezichten.

Op de “terminal” stap ik over op zo’n "banjer" karretje. Ga naar het postkantoor. (Voor die vliegreis morgen heb ik extra geld nodig). Tegelijkertljd post ik die kaarten. Terwijl ik die postzegels plak, staan een heel stel mensen die kaarten te bekijken. Opeens zegt er iemandi op zijn 100% Nederlands: ”Hé, komt U uit Eindhoven?” Al weer breekt mijn “sepatu kayu”. De heer Lagonda, zoals hij later blijkt te heten, is slechts een paar maanden geleden in Eindhoven op bezoek bij familie geweest. Ik vertel, dat ik morgen of overmorgen naar Luwuk of Kendari wil vliegen, en uiteraard ook wat van de reis, die ik achter de rug heb.

Dan neemt hij me op sleeptouw in zijn kleine truck. Eerst rijden we naar een “booking office”, waar hij goede ervaningen mee heeft. Zelf gaat hij over een paar dagen met die familie uit Eindhoven naar Luwuk op familiebezoek. Die oom Andries is op dit ogenblik hier op vakantie!

De prijzen van vliegtuigen naar Luwuk en van daaruit naar Kendari zijn peperduur, zodat ik niets anders kan doen dan een Bouraq reis naar Ujung Pandang te boeken. (Nog altijd Rp76.600.) Morgen kan ik al vertrekken. Dan rijden we door naar het kantoor van zijn zoon, waar ik oom Andries en zijn vrouw tref. Ze komen uit het Hool in Woensel, hebben hier enkele maanden vakantle. Ze waren al op Java en Bali.
Wij zitten er alle 3 toch een beetje onwennig bij, daar word je met stadsgenoten geconfronteerd aan de andere kant van de wereld en na even buurten, weet je eigenlijk niets meer te zeggen!

Van 1 tot 5 uur ga ik wat winkelen. Dit is hard nodig, want mijn kleren zien en uit om op te schieten. Voor 10.000Rp en een “botol bir” koop ik een spijkerbroek, drink samen met die verkopers, die fles bier leeg, laat bij een bekende van hen voor “uang rokok” die broek op lengte maken en loop met een van hen de "pasar" in op zoek naar een T-shirt met een Indonesische tekst. Ook hier is dit echter onmogelijk. Tenslotte kom ik na veel “tawar-menawar” en "omong gosong”, met 2 shirtjes eruit.

De broekenverkoper in de grote "pasar sentral" was Hardin Djamalu. Hij bracht me na het kopen van de T-shirtjes bij een boekhandel annex reisburo binnen, waar ik zo‘n uur heerlijk heb zitten chansen met de meidjes van dat reisburo. Zou er zo een van willen meenemen. Als “kenang-kenangan” kreeg ik van hen enkele stickers .(zoals hiernaast)
Later drink ik nog wat in een grote tent op de hoek van Jln. Yos Sudarso tegenover de kerk. Daar kreeg ik op verzoek een Guinness kalender.

Begin van bouwen Om 5 uur ben ik op het kantoor terug, klets van 5 tot 6 met oom Andries, die op een verschrikkelijk dure manier door Indonesia trekt.

Dan ga ik met Lagonda mee naar het huis van zijn schoonzoon, al waar ik kan "mandi"en en een nieuwe “baju kaos” kan aantrekken.

Wat gebuurt met die schoonzoon, een aardige man. Verder lang T.V. gekeken. ('n Hongkong film met veel zwaardgevechten.) In die tussentijd zijn er twee gasten binnengekomen, die zo te zien in een zakelijk gesprek raken met Hr Lagonda. Zo wordt ik even aan mijn lot overgelaten.

‘s Avonds word ik naar neef Yan gebracht, die boven die timmerfabriek woont met zijn vrouw en kindje. Bij die fabriek zijn we trouwens in de rniddag al langs geweest. Om de bedrijfsruimte uit te kunnen breiden wordt er op het ogenblik een halve berg achter de hal weggegraven. Dit projekt wordt samen met de buurman gedaan.

Yan, zijn vrouw en het kindje zijn prachtmensen. Ze buurten honderduit . De kleine van 8 maanden, raced de hele tijd in een soort loopbotsauto door de kamer en zo wordt het tocb noch laat, ondanks dat ik de moord stik van de slaap. Yan werkt bij zijn oom beneden in de fabriek, komt oorspronkelijk zoals die hele familie van Luwuk en is erg blij met zijn werk hier, maakt dan ook lange dagen om goed wat geld te verdienen. Tegen die tijd dat ik mijn gapen niet meer kan onderdrukken wijzen ze de slaapkamer aan en ben ik in enkele minuten onder zeil.

“Selamat tidur mas, nyonya”.


Overzichtskaart Indonesia
Overzichtskaart Sulawesi
Overzichtskaart Sulawesi Selatan