5-9-2008. Naar Beijing.
Van horen zeggen: We zijn pas om 1.00 uur vannacht de grens
gepasseerd. Daardoor komen we een half uur later in Datong aan dan
gepland: 7.45. Wij zijn aan de dag begonnen en hebben het venster
rolgordijn vrij gemaakt om naar buiten te kunnen kijken. Onze Mongoolse
medereizigers blijven nog lang in diepe slaap. Op het station is niet
zo veel te doen.
Dan gaat het door een absoluut mooi cultuurlandschap. Soms langs sterk
geërodeerde minicanyons, dan weer langs grote maïsvelden. Op
de elektriciteitsdraden zitten geregeld allerlei soorten vogels. In het
begin staan langs het spoor mensen stram in het gelid met het gezicht
naar de trein toe. Verderop doen dat alleen nog maar de mannen en
vrouwen met een stok. Soms komen ze nog snel uit hun wachterhuisje
rennen.
Overal zijn mensen aan het werk, maar ook overal zitten ook mensen op
hun gemak in de schaduw. Dikwijls met allerlei hoedjes op. Opvallend
zijn de vele muilezels (-dieren).
Vanaf 9.30 zien we links tegen de bergrug geplakt de Lange Muur: Eerst
boven aan de minder steile voet van die bergrug, later bovenop de dan
minder hoge rug.
We passeren dorpjes, die uit de bodem gebeeldhouwd lijken te zijn: Al
het zand weg op de huizen en schuren na!
Om 10.50 stoppen we even op een doods station van Zhangzhiakou. Hoe
verder we richting Peking komen, des te moderner de steden zijn, met
vele grote flatgebouwen, moderne fabrieken, maar ook met grote
opslagplaatsen voor steenkool.
Veruit het mooiste is een smal diep uitgesneden dal met woest stromende
rivier en talloze tunnels, die rivierbochten afsnijden. We dalen van
zo'n 1800 m weer naar zo'n 300. Langzaam dus. Dat dal begint met een
mooi meer met sterk geërodeerde rotspartijen en bergen op de
achtergrond. 12.15.
Het laatste deel van de reis buurten we nog wat met Jos, Gaby (haar
vriend belde dat hij al op Peking was geland) en Anoushka. Onze
coupégenoten zijn dan weliswaar wakker, maar hebben hun heil
gezocht bij hun 3e maat.
|